M-HainM-
Dagblad.
Tweede Blad.
naar Castricum te laten komen voor een deskundig oor
deel over zijn gevonden aanwijzingen die zouden kunnen
duiden op de Romeinse oorsprong van Castricum.
In de 16e- en 17e-eeuw had men een bijzondere waar
dering voor het Romeinse verleden. Met archeologische
vondsten en berichten van klassieke auteurs, zoals Tacitus,
als bron werd een beeld geschetst van broederlijk naast
elkaar levende Romeinen en Bataven. Het was een roem
rijke periode uit de geschiedenis, met welke beschaving
de Nederlanders in die tijd zich verbonden voelden. Dat in
de eerste helft van de 20e eeuw aan een Romeins verleden
nog steeds een bijzondere betekenis werd gehecht, had
echter ook een andere achtergrond. De inheemse bevol
king van Nederland van vóór de komst van de Romeinen
werd in de geschiedschrijving namelijk nog vaak voorge
steld als wild en onbeschaafd in tegenstelling tot de Ro
meinen met een veel hogere ontwikkeling.
De naam Castricum lijkt volgens Kramer aan het roemrij
ke Romeinse verleden te herinneren. Het Romeins-Latijn-
se woord castrum of castra betekent legerkamp. Dit heeft
vanaf het midden van de 19e eeuw aanleiding gegeven tot
speculaties over de Romeinse oorsprong van het toen nog
kleine, tussen duin en polder gelegen Noord-Hollandse
dorp. Matthijs Kramer heeft zich over die vraag gebogen
en is op zoek gegaan naar aanwijzingen.
In 1926 heeft
Kramer zijn
vermoeden
dat Castricum
van Romeinse
oorsprong zou
kunnen zijn in
het openbaar
kenbaar gemaakt
in het 'Noord-
Hollandsch
Dagblad
Kramer heeft zijn vermoeden dat Castricum van Romein
se oorsprong zou kunnen zijn in 1926 in het openbaar ken
baar gemaakt. In dat jaar verscheen in het 'Noord-Hol-
landsch Dagblad' het paginavullende en met tekeningen
verluchtigde artikel 'Heeft te Castricum een Romeinsch
kasteel gestaan?' In zijn vermoeden werd hij gesterkt door
twee 19e-eeuwse auteurs: J.G. Ottema en W.J. Hofdijk.
Ottema had in 1846 geschreven te geloven dat de naam
Castricum herinnerde aan 'Castrum Flevum', een Ro
meinse versterking aan de monding van een rivier. Volgens
berichten van de Romeinse schrijver Tacitus had Olennius
zich er in 28 na Chr. verschanst.
70
Ook Hofdijk bracht de naam Castricum in verband met
een Romeinse versterking. De fortificatie werd door hem
echter met een andere historische figuur in verband ge
bracht: Brinio, de leider van de Caninefaten tijdens de Ba
taafse opstand van 69 na Chr. In 1873 schreef Hofdijk, in
de hem zo typerende romantische stijl, over de toestand
ten tijde van Karei de Grote:
"Achter gintsch hoog opgaand-hout noordelyker Clan het
Huldtooneel bij Heemskerk, M.K.) denk ik my de bouwval
len van het oude Castra - thands de hofstede Kronenburg,
in de middeleeuwen weder een burcht onder Castricum
door de Romeinen weleer in Kinhem opgehaald, maar
wellicht reeds in Brunoos dagen door diens Kaninefaten
weder neêrgeworpen en thands een begroeide puinhoop:
waar de nachtuil nestelt onder de hooge kanteelen, en de
marder zijn harigen kop door de lage welfselgaten steekt,
er zijn roof van klein wild in veiligheid brengende.
Hofdijk stelt zich dus voor dat de Romeinse vesting door
de Caninefaten is verwoest en ten tijde van Karei de Grote
niet meer dan een begroeide puinhoop was. Ook stelt hij
zich voor dat deze vesting zich te Castricum bevond, op
de plaats van een middeleeuwse burcht waar nu boerderij
Cronenburg staat.
Kramer vraagt zich af of Hofdijk en andere oude schrijvers
gelijk hebben met hun veronderstelling van een Romeinse
fortificatie bij Castricum. Castra betekent immers leger
kamp en deze Romeins-Latijnse benaming werd niet meer
gegeven aan een middeleeuwse burcht, concludeert hij.
Cronenburg
In zijn krantenartikel veronderstelt Kramer dat de naam
Castricum al bestond voordat het 'Huis te Kastrichem' - op
de grondslagen van de Romeinse sterkte - werd gebouwd.
Over de bouw en verwoesting van dit middeleeuwse kas
teel haalt hij Mattheus Brouerius van Nidek aan. Laatst
genoemde schrijft dat Meinard van Kastrikum al vóór het
jaar 1124 wordt genoemd in verband met betalingen aan
de monniken van Egmond. Na het uitsterven van dit edele
geslacht is het huis met de bijbehorende goederen in han
den van het geslacht Kronenburg gekomen. Verder schrijft
hij dat in de loop der tijd door binnenlandse onlusten en
moedwilligheid van de Spanjaarden in 1573 het kasteel is
verwoest en vervallen is geraakt. De originele tekst van
Brouerius van Nidek is te vinden in het boek 'Het Zege-
pralent Kennemerlant', omstreeks 1732 uitgegeven door
Andries en Hendrik de Leth (heruitgave in 1966). Hierin
is een gravure opgenomen waaruit blijkt dat er van Cro
nenburg weinig meer over was dan een puinheuvel met
een stuk muurwerk.
Afgaande op deze afbeelding komt Kramer tot de veron
derstelling dat het muurwerk is opgetrokken van tufsteen,
een uit Duitsland geïmporteerde, zachte natuursteen. Vol
gens hem zou het middeleeuwse kasteel dan ook geheel
of gedeeltelijk gebouwd kunnen zijn van materiaal dat ter
plaatse nog in volle overvloed van de Romeinse sterkte
aanwezig geweest zal zijn. Hij voelt zich in die opvatting
gesterkt door J.W. de Jongh, die schrijft dat (Romeinse)
vestingmuren, de muren van gebouwen en hun fundamen
ten eeuwen lang hebben dienst gedaan als steengroeven,
waaruit men baksteen en natuursteen weghaalde om er
Donderdag 10 juni '20.
HEEFT TE CASTRICUM
EEN RQMEINSCH
KASTEEL GESTAAN?
pp den naam van die „dut en edel dorp"
afgaande La höt vermoeden ai. 1. niel onge
grond; dat Caetncum van Romelnaohen oor-
ïprongia.