het monument ter herdenking van de Slag bij Castricum bij het gemeentehuis. Joachim Nuhout van der Veen is een fervent voorstander van de nieuwe beginselen en geniet landelijke bekendheid. De representanten van het volk maken die dag plaats voor een gekozen municipaliteit, die de functie heeft van de huidige gemeenteraad. In feite verandert er weinig op het platteland. Wel wordt vanaf die tijd geprobeerd een scheiding tussen bestuur, wetgeving en rechtspraak aan te brengen. Ambachtsheerlijkheden worden zelfstandige ge meenten die hun eigen bestuur kiezen. In 1802 wordt op verzoek van het Departementaal bestuur van Holland een plaatselijke commissie van drie perso nen ingesteld om een ontwerp te maken voor de inrichting van het gemeentebestuur. Gerrit Brasser, Cornelis van den Dam en Jan Pietersz Kuijs worden in deze commissie be noemd: zij mogen in het raadhuis vergaderen en dienen binnen 6 weken met het ontwerp gereed te zijn. Op 21 ok tober 1802 is het zover en kunnen de stemgerechtigde bur gers zich de daaraanvolgende week hierover uitspreken. Het reglement, dat een jaar later door het Departementaal Bestuur van Holland wordt goedgekeurd, bestaat uit 22 artikelen waarvan de belangrijkste zijn: het gemeentebestuur bestaat uit 3 burgers, die stem gerechtigd moeten zijn, minstens 25 jaar oud zijn en tenminste twee jaar in Castricum hebben gewoond; elk jaar treedt op 1 mei één lid af, die weer herkies baar is; het gemeentebestuur kiest uit zijn midden een president, die ieder halfjaar door een andere wordt vervangen. Om de scheiding van rechtspraak en burgerlijk bestuur daadwerkelijk gestalte te geven, wordt ook een regle ment opgesteld voor de Civiele Rechtbank te Castricum. Volgens dit reglement, opgesteld in 1804 en goedgekeurd door het departementaal bestuur, bestaat de rechtbank uit de schout en vijf schepenen, waaronder de drie leden van het gemeentebestuur. Tussen 1795 en 1810 is Nederland in een aantal fasen bij het Franse rijk ingelijfd. Het verschil tussen stad en plat teland wordt opgeheven en voor het eerst wordt de term 'gemeente' ingevoerd. Bij Keizerlijk Decreet van 9 juli 1810 is de volledige in lijving van Nederland een feit. Het geannexeerde gebied wordt vanaf 1 januari 1811 verdeeld in 7 departementen, elk onderverdeeld in arrondissementen en die weer in kantons en gemeenten. Het departement van de Zuiderzee omvat globaal het grondgebied van de huidige provincies Noord-Holland en Utrecht. Dit departement wordt on derverdeeld in de arrondissementen Amsterdam, Hoorn, Utrecht en Amersfoort. Castricum en Bakkum vallen on der het arrondissement Hoorn. In de praktijk blijken de arrondissementen Amsterdam en Hoorn te groot te zijn. Het Keizerlijk Decreet van 21 okt. 1811 regelt daarom de splitsing van het arrondissement Amsterdam in dat van Amsterdam en Haarlem en het ar rondissement van Hoorn in dat van Hoorn en Alkmaar. Daarmee vallen vanaf die datum Castricum en Bakkum onder het arrondissement Alkmaar. In de archieven van het arrondissement Hoorn zijn lijsten bewaard gebleven van de processen-verbaal betreffende maires (burgemeesters), adjoints (wethouders) en munici pale raden (raadsleden) in de gemeenten (in het arrondis sement Hoorn), die op 19 juli 1811 worden geïnstalleerd en beëdigd. Voor de gemeente Castricum: maire Jan Glorie, adjoint Albert Maartensz Knaap, municipale raden Wouter de Bie, Fulps Ranke, Gerrit Brasser, Evert Asjes en Pieter Schavemaker. Voor de gemeente Bakkummaire Jan van Bruijnswaard, adjoint Arie Admiraal, municipale raden Simon Duijnmaijer, Willem Brakenhoff, Pieter Gerritsz Kuijs, Jacob Stuifbergen en Albert Dirksz Knaap. Voor Bakkum wordt Jan van Bruijnswaard benoemd tot burgemeester, een post die hij om allerlei redenen beslist niet ambieert. Hij smeekt het bestuur van het arrondisse ment om van deze post te worden ontheven. Zijn brief van 16 juli 1811 is in een afzonderlijk kader letterlijk weerge geven. Brief van De Provisionele Maire van Baccum (J. van Bruijnswaard) aan Den Heer onder Prefekt van het Arrondissement Hoorn in het Departement van de Zuiderzee. Mijn Heer de Onderprefekt Nooit vervoegde zich voorzeker iemand met meer regt tot UwelED.Gestr. om van den Post, welken hij bekleede, ontslagen te worden, dan ik; althans wanneer een zeventig jarige ouderdom, vergezeld van die gebreken welke daar aan zeer dikwijls ei gen zijn en bijzonder het gemis van eene der voor naamste zintuigen het gehoor, voor voldoende re denen tot ontslag mogen gerekend worden. Daarbij en dit blijde ik welmeenend, beken ik gaarn dat ik geene der vereischten bezit, welke tot dien Post worden gevorderd en evenwel zoo hoog nodig zijn. Mijne Jaren eisschen zoveel mogelijk rust en ik ge voel geenen schijn van eerzucht tot een Ambt, waar toe jeugdige krachten, kunde, en bekwaamheid boven alles onontbeerlijk zijn. Van mijne jeugd af was mijn beroep de Duinmaijerij, zeer verre verwijderd van de politieke loopbaan waarin men mij nu geplaatst heeft, terwijl mijne krachten afneemen, mijne vermogens af- gesleeten zijn en mijn lichaam ten grave neigt. Behoef ik mijn Heer de OnderPrefekt hier wel iets meer bij te voegen? Ja eene zaak moet ik nog aan voeren onder zoo veelen welke ik zoude kunnen bij brengen en deze is dat ik de Fransche Taal niet ver- staa en dus de wetten niet leezen, veel min verstaan kan, waardoor ik niets dan onheil stigten zoude voor de Ingezetenen, welker geluk ik zouden moe ten bevorderen. Dit alles vertrouw ik zal genoeg zijn om UwelED. Gestr. te verzoeken, ja te smeeken om mijn ontslag te helpen bewerken. Zoo dit niet gebeurde moet ik om mijnen korten leeftijd met een vrij geweeten te eindigen, ronduit 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2008 | | pagina 6