ten wordt mej. Slot met ingang van 1 jan. 1906 eervol te ontslaan.
Mej. Slot laat het er niet bij zitten, zoals blijkt uit haar brief aan het
college van Castricum.
"Weledelachtbare Heeren!
Naar aanleiding van geruchten, als zou de Raad der gemeente
Castricum er over denken mij met 1 Januari 1906 als vroed
vrouw te ontslaan, neem ik de vrijheid mij tot u te richten, met
het beleefd verzoek, mij althans voor het komende jaar 1906
in mijne betrekking te handhaven. Afgezien van de overweging
in hoeverre zulk een ontslag in overeenstemming is met het
besluit voltrokken, welke ik destijds ben benoemd, meen ik
op grond van een 23 jarige nauwgezette plichtsbetrachting,
gegrond bezwaren te mogen hebben tegen een ontslag, op zulk
een kort termijn.
Wel is waar hebben zich door de vestiging van twee Doktoren,
de toestanden ter plaatse van de verloskundige hulp in Uwe
gemeente gewijzigd. Het is mij echter bekend dat Dr. Rentmees
ter geen verloskundige praktijk zal uitoefenen, terwijl mede
ondersteld mag worden dat Dr. Schoonhoff evenwel de tarieven
voor verloskunde hulp in Medische kringen gebruikelijk hand
haven zal, en zoo de toestand wel gewijzigt, toch meen ik niet
in die mate dat althans niet voor één Jaar, een afwachtende
houding zou kunnen worden aangenomen.
Mej. Slot krijgt steun van het bestuur van de afdeling Noord-
Holland van de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen in
Nederland die in een schrijven d.d. 28 October 1905 aan het
gemeentebestuur van Castricum te kennen geeft:
"Dat het geven van het ontslag aan de Gemeente vroedvrouw
E. Kieft-Slot is een onbillijke houding, die geen gegronde
redenen tot grondslag heeft; dat door dit ontslag de Raad der
Gemeente Castricum een onrechtvaardig besluit heeft genomen
tegenover het grootste deel der bevolking dat prijs stelt op hulp
van een vroedvrouw; dat door het verdwijnen der vroedvrouw
uit Uw gemeente wordt in den hand gewerkt het uitoefenen van
de verloskunde door onbevoegden; dat door het geven van het
ontslag aan de vroedvrouw een grove onbillijkheid is begaan,
omdat zij drie en twintig jaren steeds ten genoegen van den
Raad en Gemeentenaren haar ambt heeft vervuld.
Reden waarom adressanten U eerbiedig verzoeken bedoeld
besluit te herroepen of aan de ontslagene een jaarlijkse toe
lage te verschaffen van minstens 75,- voor trouwe dienstver
vulling. Adressanten zullen de vrijheid nemen de vraag en het
antwoord te publiceren in verschillende bladen.
Het gemeentebestuur heeft desondanks mej. Slot per 1 januari
1906 ontslagen.
28 november 1905
Meester Dekker richt een verzoek aan de gemeenteraad voor een
geldelijke beloning: Ondergeteekende D. Dekker Az., sedert 1879
onderwijzer alhier, geeft met verschuldigde eerbied te kennen:
dat het in die lange reeks van jaren dikwijls is voorgekomen
dat ondergeteekende bij ziekte van een collega of bij vacature
werd geplaatst voor twee klassen, o.a. nog tijdens de vacature
Hermans, toen hem 4 maanden lang 2 klassen van 96 leerlin
gen werden opgedragen;
dat ook nu weer vanaf 1 April tot heden dus gedurende acht
maanden ondergeteekende is geplaatst voor het 4e en 2e leer
jaar, samen 70 leerlingen, verdeeld over 2 lokalen;
dat dit aantal grooter is dan het 5e en 6e leerjaar samen en
bijna zoo groot als het aantal leerlingen op school no 2 te
Bakkum
dat het onderwijzen van zulk een groot aantal kinderen, in
2 lokalen, in gewone omstandigheden aan 2 onderwijzers
opgedragen, voor één te vermoeiend moet zijn, en in staat de
gezondheid ook van sterkeren te schaden;
dat ondergeteekende in het volle bewustzijn zijn plicht gedaan
en met den meesten ijver aan deze al te zworen taak gewerkt te
hebben, en overtuigd dat Uw geacht College zijn arbeid waar
deert, ook mag vertrouwen dat U het billijken van een verzoek
om een geldelijke belooning wel zult willen erkennen;
dat de gemeente gedurende genoemd tijdvak van acht maan
den, door den arbeid van ondergeteekende ongeveer 8 x
f 50,- 400,- salaris voor een tijdelijke onderwijzer heeft
uitgespaard.
reden waarom ondergeteekende zich tot Uw Geacht College
richt met beleefd verzoek hem voor genoemden bovenmatig
zwaren arbeid eene geldelijke belooning wel te willen toe
staan.
Door de gemeenteraad wordt aan meester Dekker een bedrag van
40,- toegekend.
31 december 1905
De gemeenterekening over het jaar 1905 telt ƒ17.317,- aan ont
vangsten en 18.082,- aan uitgaven, zodat er een nadelig saldo is
van ƒ765,-.
Simon Zuurbier
12 oktober 1905
Enige ingezetenen van Bakkum hebben een verzoek gericht aan
Gedeputeerde Staten om ook op de nieuwe school in Bakkum
herhalingsonderwijs te geven. Vijftien leerlingen hebben zich
aangemeld. De districtsschoolopziener dringt er sterk op aan om
op beide scholen de gelegenheid open te stellen tot het bijwonen
van herhalingsonderwijs. Hiertoe wordt door de raad besloten.
Het onderwijs wordt gegeven door de hoofden der scholen in
Castricum en Bakkum resp. de heren Bussen en Nijsen.
Opnieuw zijn leerkrachten nodig. Een oproep wordt geplaatst
voor een onderwijzeres voor de school in Bakkum en voor een
onderwijzer voor tijdelijk in Castricum, opdat meester Dekker niet
nog langer voor twee klassen staat. Op school I wordt door vijf
onderwijzers les gegeven en de taken zijn zo verdeeld dat meester
Dekker aan de tweede en vierde klas les geeft. De schoolopziener
meldt dat dit zeer nadelig is voor het onderwijs en dat blijkt ook;
als Dekker in de ene klas bezig is, is er in de andere klas geen lei
ding bij het maken van de oefeningen. Hij dringt aan op een nieu
we onderwijzer en stelt dat ook de wet eist dat zes onderwijzers
moeten fungeren op straffe van verlies van de Rijksbijdrage.
90