zijn er allemaal op een na. Jan Hoberg, die bij de ambtenaar in de
Emmastraat op post is gezet, is er nog niet. Hij zal ook niet meer
komen, nooit meer.
De hopman vertelt wat hij heeft meegemaakt. Als hij de sleutel gaat
halen ziet hij dat het huis aan de Emmastraat omsingeld is door politie
en nadat hij Hennie op de Kennemerstraatweg heeft gewaarschuwd,
is hij zo vlug mogelijk teruggegaan naar het stadhuis. Het verband
tussen het brandende ganglicht, de late voorbijgangers en wat volgt
zal nooit te bewijzen zijn, maar op een of andere manier is de politie
gewaarschuwd, die vermoedelijk meent met een gewone inbraak te
maken te hebben.
Tot zover is het verslag gevolgd van André van Elburg. Hij worstelde
de rest van zijn korte leven met de vraag of hij de dood van zijn
broeder-verkenner had kunnen voorkomen, als hij de onbekenden
niet had laten passeren. Op 1 juli 1946 sneuvelde hij als militair op
Java. Herman Wagenaar stierf in 1995, zijn leven verziekt door een
schuldgevoel over het verlies van een van zijn jongens.
Ter dood veroordeeld
Na zijn arrestatie zou Jan zijn mishandeld in Alkmaar. Zijn ouders
hadden daar geen zekerheid over, zoals blijkt uit de mededelingen
van zijn vader bij de opgave voor de Erelijst van gevallenen. Van
Alkmaar werd Jan overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de
Weteringschans in Amsterdam. Zijn ouders hebben nog eens een
briefje van hem gekregen waarin met een nagelrand de boodschap
was geprikt: "Ik breek mijn woord nooit", zoals op zijn bidprentje
is vermeld.
Op 12 april 1944 werd hij overgeplaatst naar de gevangenis in
Scheveningen. Op 13 april 1944 sprak na een zitting van een half
uur het Polizeistandgericht drie doodvonnissen uit. Op 14 april 1944
werd hij -18 jaar oud - samen met de twee anderen gefusilleerd op
de Waalsdorpervlakte. De laatste nacht bracht hij met zijn lotgenoten
door op één strozak en 4 dekens, zoals een van hen schreef.
Indrukwekkend is de afscheidsbrief van Jan aan zijn ouders, broers en
zusters, geschreven nadat hij op 13 april zijn doodvonnis had gehoord.
Deze brief ontvingen zijn ouders pas na de executie. Toen zijn vader
op de ochtend van de 14e april de krant uit de brievenbus haalde,
las hij daarin de officiële bekendmaking van de voltrekking van het
vonnis.
Lenie, een van de zusters van Jan, weet dat haar moeder op 13 april
plotseling ernstig ziek was geworden. Zo ernstig dat de huisarts er
een specialist bijhaalde, maar ook die kon geen oorzaak vinden. Op
de ochtend van de 14e april was de kritieke toestand weer voorbij.
Het moest haast wel dat ze de laatste uren van haar zoon zo heeft
meebeleefd. Zijn dood heeft ze nooit goed kunnen verwerken. Ze
had het gevoel het verdriet alleen te dragen.
Hennie Hoberg zette zijn illegale werk voort. Hij heeft er na de
oorlog niet of nauwelijks over willen praten. Hij heeft een keer
aan zijn vrouw verteld dat hij met hulp van illegale werkers in een
lijkkist uit een politiebureau heeft kunnen ontsnappen. Angstdromen
heeft hij zijn hele leven gehad. Met o.a. Joodse kinderen was hij in
1944 ondergedoken op een groot bovenhuis boven de Rotterdamse
bank in Zutphen. Ondanks het feit dat hij vanwege de overval op
het stadhuis in Alkmaar werd gezocht, bleef hij toch actief in het
verzet. Vanaf het voorjaar van 1944 tot de bevrijding heeft hij samen
met andere onderduikers een illegaal blad gemaakt, genaamd 'De
Frontloupe', waarin berichten van de dagelijks beluisterde BBC over
het verloop van de oorlog werden opgenomen en o.a. activiteiten
van de Sicherheitsdienst en de Gestapo werden vermeld.
Vader Hoberg heeft na de oorlog de stoffelijke resten van zijn
zoon Jan kunnen identificeren aan de hand van zijn boordje. De
herbegrafenis vond plaats met militaire eer. Lenie weet nog dat
ze met familie de stoet uit Den Haag hebben opgewacht bij de
grens met Limmen en dat een heilige mis werd opgedragen in de
St.-Pancratiuskerk. Padvindersgroepen in Alkmaar en Castricum
namen als eerbetoon de naam van Jan Hoberg aan.
De Oorlogsgravenstichting verzorgde het graf en wilde het in 1986
met toestemming van de familie overbrengen naar de erebegraafplaats
jfievo Pa, Moe, Men, Aai, Jteen, AeU en jbick,
lot mijn <yu>te oesuooud&iuuf weod ik (jiitesiea 12 ApOil ooeocpeplaahit naaA ScheoeuiuCfOn. VaudaaCf, 13-9-'99 wend ik uit mijn cel
Cfeltaald en moeit ik mijn vonnii aankanen.
9k had niet gedacht dat ket yo ywaosi you Mf*1. altijd kek ik nocf, toedacht dat ik en met CfeoancjoniMtAaf vanaf you kamen, ket keeft
echten, niet qa motjen gij*1 e*1 eiet no<j, twee andene <fOeie Aedenlandeni kek ik mijn doodoonnii aaMcjehoond.
Met oadenland eiit ywaAe affeni. 9k hoep. dat V ket moedUf. yal dnacjen. Met encjMe U joa Vt itnaf uoon de achtenklijoenA en de
familieleden.
Moeden, ik kek me ooonkeneid ooon deye laatite neii. en uentnouw dat ik V oliemaat in ket hiennamaali macf, ontmoeten. Wilt V alle.
bekenden mijn laGlite cyioet oveAlAencjen. Mijn laatite toedachten /$2ju bij jullie. cMemacd. Óok tijdeni mijn tjevoncjeuAchap. hel ik vaak
aan jullie cjedacht.
Wilt ll ook een Speciale <yvoet ouenlAencjen aan ^intj,, die ik nooit hel kunnen vebcjeten. 9k git nu in een cel met necj, 2 veAoondeetden.
Pa en Moe ik wit li bedanken vooa allei en alle moeite die ll altijd vooA me cjedaan helt. AU. ik ook teAucj. had gekomen, had ik me
vooAcjeuameu dat ik alleA. ^xweel moegelijk had veAcjoed wat letne^t hartelijkheid, tbaasi hel ik nooit in uitcjellonken, dat weet ik. f!u vooa.
allen een yoen en een óte<vicje hand vooA 't laatit. Jloudt ll cjXhed. 9k hel het ook moedig (fed/iacjen.
Jteoe de Koningin en Vadenland.
jan
Afscheidsbrief van Jan Hoberg aan zijn ouders, broers en zusters.