I)e boerderij in 1950 vanaf de oostkant. veehouder. Jan verkreeg de boerderij toen zijn vader in 1936 kwam te overlijden. In 1941 liet Jan Glorie een gierkelder en mestvaalt bijbouwen door aannemer Jac. de Nijs en Zoon en in 1945 volgde de bouw van een schuur. In 1955 werd het inwendige woongedeelte aangepast en is onder meer de voordeur verplaatst. Jan Glorie stopte met zijn melkveehouderij in 1966 en zijn zoon Piet, geboren in 1930, nam het bedrijf van hem over en in 1977 werd hij hoofdbewoner, omdat zijn vader naar 'De Santmark' ging. De boerderij aan de Breedeweg staat bekend als de boerderij van Glorie, met op nummer 77 de hoofdbewoner Piet Glorie en op nummer 75 zijn zuster Gré Glorie met haar man Piet Idema. Petrus Willebrordus Glorie Gesprek met Piet Glorie in zijn geboortehuis, de boerderij aan de Breedeweg, vroeger ook Kerkweg geheten. Hij werd hier op 8 december 1930 geboren. "Mijn vader was Johannes (Jan) Glorie, ook melkveehouder en mijn moeder Dorothea Buur en zij bracht drie kinderen ter wereld: mijn broer Willem was de eerste, toen kwam ik en daarna mijn zuster Rie. Mijn moeder is in 1934 overleden en in 1935 hertrouwde mijn vader, maar dat staat allemaal in het 7e jaarboekje van de Werkgroep beschreven. De lagere school heb ik doorlopen aan de Augustinusschool. Mijn broer ging na de Lagere School naar de Landbouwschool in Assendelft en toen ik van school kwam was het oorlogstijd en ging ik niet verder naar school. Dat heb ik later wel ingehaald want toen was het noodzakelijk maar ook wel leuk om al die opleidingen en cursussen te doen. Een paar jaar geleden heb ik nog een cursus Engels gevolgd! Na de schooltijd hielp ik vader vaak in het bedrijf, melken had ik geleerd toen ik 12 jaar was, veel kijken en dan doen. Maar mijn handen waren niet zo groot en zijn altijd wel wat klein gebleven. Daarom vond ik de komst van melkmachines een uitkomst, vee! gemakkelijker en vader deed het voor- en namelken. Die vond al dat nieuwe spul maar niks; hij heeft ook nooit op een trekker gezeten, "Geef mij maar een paard", zei hij. Ja, die oorlogstijd, ik zie de Duitsers nog komen vanaf Uitgeest met paard en wagens, een hele stoet kwam eraan met veel oudere soldaten. Hier in de Oosterbuurt hadden ze erg veel paarden staan, wel een honderd bij Dam, Van der Hulst en bij Manus,Pieter en Trijntje Kuijs, die aan de overkant woonden. Wij hadden er ook een stuk of twintig op de dors staan. Die beesten trapten wel de houten vloer stuk en vraten het schot op, want paarden knagen graag. Die Duitsers om ons heen vonden wij als kinderen allemaal wel interessant, af en toe een snoepje, wisten wij veel. Erg veel last hadden we er in het begin eigenlijk niet van, latei- weker kwamen bunkers bij Piet Dam en een mitrailleuropstelling met soldaten uit de Oekraïne. En er werden boerderijen en huizen gesloopt om schootsveld te verkrijgen. Bij ons zijn toen veel iepen omgezaagd, moesten het paard inleveren en af en toe een koe. Ook werd weiland gescheurd om aardappelen en vooral graan te verbouwen; dat moesten wij inleveren en iets ervan konden wij houden. Bieten verbouwden wij toen ook. Van school kregen wij in de zomer landbouwverlofom te helpen en zo groeide ik in dat boerenbedrijf met 16 stuks melkvee. Mijn broer Willem hielp ook wel mee, met melken en zo, maar is uiteindelijk naar de Hoogovens toe gegaan. In 1945 hadden we nog 12 melkkoeien over en ik was de boerenknecht, werkte mee en hielp ook wel bij Cor Spaans of bij Cor Kuijs met allerlei werk, ook met melken. Soms was dat niet zo leuk want dan kwam Thijs Schut, die had 5 of 6 koeien, bij vader langs met 'Jan, kan je zoon niet effies helpen?' en ja dan moest je wel. Er kwam ook weer een paard, door vader zelf uitgekozen en op zondag gingen we uit rijden met de tilbury van Brandjes. Er kwam toen ook een stenen schuur, opgebouwd met gebikte stenen van de sloop van de Vinkebaan, daarin kon het paard gestald worden en 5 pinken. In de jaren '50 begon ik ook aan allerlei cursussen, landbouwtechniek, verloskunde, veeverzorging en dergelijke in Uitgeest, Heiloo of Alkmaar, op de fiets of op de brommer. Maar we gingen er ook wel uit hoor: met een koppeltje gingen we erop uit, op de fiets natuurlijk, weer of geen weer en we kwamen zelfs in Heerhugowaard terecht en ja, dan moet je weer terug ook! Op de boerderij mooie tijden beleefd, vooral de hooitijd was prachtig. Willem hielp dan ook mee, een paar neven erbij en allemaal even sterk en werd er gewerkt hoor! En dan die geur van dat hooi, geweldig. Ja, hooi ruikt lekker kruidig, vooral als op het land natuurmest is gebruikt, het hooi is dan hard en ook een paard vindt dat lekker. Als je kunstmest gebruikt krijgt het gras een eenzijdige groei en wordt het slapper en ruikt minder lekker. We hadden 20 melkkoeien, 5 kalveren en 5 pinken, een normaal bedrijf, beperkt door de hoeveelheid land en stalruimte. En de melkopbrengst was redelijk goed. Een paar varkens hadden we ook, meestal in de zomer als het paard in de wei liep, dan hadden we 2 varkens in de paardenstal, allesvreters, zelfs een kip die in het hok kwam werd opgevreten. We vonden alleen wat veren terug. Soms werd zo'n varken verkocht of geslacht. Ik ging dan mee naar het abattoir om het bloed op te vangen en dat ging naar de slager om er bloedworst van te maken. In 1966, toen vader 68 jaar was geworden, is hij gestopt en heb ik het bedrijf overgenomen. Hard werken, dat wel en vrijgezel gebleven, maar die vrijgezellen zijn er meer hier in de buurt. Er kwam een trekker, een Ford, 17 pk, uit Schagen, gekocht bij Blauwboer en Kossen en later een tweede, weer een Ford, een 34 pk en dat waren goede machines. Je kon er alles aan hangen, de maaibalk of de cyclomaaier en die trekker moest wel sterk genoeg zijn. Dat werk met de maaibalk was moeilijker dan werken met de cyclo. Bij de maaibalk liepen de messen nog wel eens vast door vuil en proppen gras en dan moest je stoppen en achteruit. Met een trekker ging dat nog wel, maar 18

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2005 | | pagina 18