De weg naar Beverwijk verlegd in 1785
De Oude Haarlemmerweg was voor de aanleg van de
Beverwijkerstraatweg in 1820 de doorgaande weg tussen Haarlem
en Alkmaar. Deze verbinding was eeuwenlang de enige route over
land naar het noorden van Noord-Holland. Beverwijk lag aan het
Wijkermeer dat bij Amsterdam overging in de Zuiderzee. De weg
liep vanaf Haarlem via de smalle landengte "Holland op zijn smalst'
bij Beverwijk langs de binnenduinen naar Castricum en vervolgens
meer oostelijk via Limmen naar Alkmaar.
Het goed begaanbaar zijn van deze hoofdweg leverde in Castricum
telkens veel problemen op en was een doorn in het oog van de
Alkmaarse bestuurders. De hoofdweg, in die tijd nog een zandweg,
liep vanaf Heemskerk komende even voorbij de gemeentegrens met
Castricum dicht langs een rij relatief hoge en onbegroeide duinen.
Door zandverstuiving was de weg dikwijls onbegaanbaar.
Toen hier regelmatig de postkoets en andere rijtuigen kwamen vast
te zitten en er zelfs koetsen omsloegen, is het stadsbestuur van
Alkmaar tot actie overgegaan. De bestuurders dienden een plan
in bij de landsregering om dit weggedeelte meer naar het oosten
te verleggen. Het kostte veel tijd om de politiek achter dit plan te
krijgen. Uiteindelijk werd de wegverlegging in 1785 onder leiding
van onze schout Joachim Nuhout van der Veen gerealiseerd.
Met de postkoets van Haarlem naar Alkmaar
In de achttiende eeuw ging het belangrijkste vervoer over het water met
beurtschepen en trekschuiten. Vervoer over de weg met een postkoets
of diligence was kostbaar en niet erg comfortabel, maar tussen Haarlem
en Alkmaar stonden er weinig andere vervoersmogelijkheden open.
Omdat enige vering bij de koetsen ontbrak, werden de reizigers in
de meer dan vijf uur durende rit van Haarlem naar Alkmaar dan ook
goed door elkaar geschud. Schrijver Hildebrand beschrijft in zijn
Camera Obscura de reis per koets als volgt:
'x A'^rt-r.V:
Maar velen koetsiers zetten ons in een schokkende, nauwe,
dreunende, vuile, tochtige, harde, tuitelige doos, een soort van
grote rammelende builkist op vier wielen; in de ene hebben we geen
plaats voor onze dijen, in de andere geen ruimte voor onze knieën;
uit deze komen we met bevroren tenen, uit de andere met een stijve
nek; wij rijden ons ziek, wij rijden ons hoofdpijn, wij rijden ons
dóór; wij menen gek te worden van het gesnor aan onze oren en
't gedender aan onze voeten. En dikwijls denken wij er, onder het
dooreenwerpen onzer ingewanden, met bekommering aan, wat
gelukkiger zijn zou, dood of levend er uit te komenl"
De postkoetsen hadden een vaste dienstregeling en vertrokken vanaf
een vast vertrekpunt tegelijkertijd iedere ochtend om half negen precies,
zowel uit Haarlem als uit Alkmaar. Onderweg stopte de koetsier bij
verschillende haltes of posten, vandaar dat het rijtuig 'postkoets' heette.
Halverwege de route lag een post bij Noorddorp onder Heemskerk. Het
huis op deze plaats aan de Rijksstraatweg heet nu nog 'Halfweg'. Hier
werden de paarden gewisseld en wachtte de Haarlemse postkoets op
die uit Alkmaar of omgekeerd. Als de andere koets was gearriveerd,
stapten de passagiers over. Daarna reden de beide koetsiers ieder naar
hun eigen stad terug om, als het volgens schema verliep, om kwart voor
twee weer bij het vertrekpunt terug te keren. In de postkoets stonden
twee bankjes tegenover elkaar. Het vervoer met de postkoets was een
dure aangelegenheid. Passagiers die met hun rug naar de koetsier zaten
en dus achteruit reden, moesten 1 gulden en 16 stuivers voor een rit
betalen; zij die vooruit reden, moesten zes stuivers meer betalen.
Klachten van het stadsbestuur van Alkmaar
Op 24 mei 1782 hadden de 'Heeren Burgemeesteren van Alkmaar'
een verzoek gericht aan de Gecommitteerde Raden in West-Friesland
en het Noorderkwartier om de doorgaande weg te Castricum, toen
genoemd 'de Castricummer weg'te verbeteren en om voorzieningen
te treffen om het stuiven van het Noorddorper duin tegen te gaan.
De Gecommitteerde Raden (verder afgekort tot GR) vormden in de
periode 1574 - 1795 het bestuur van het overgrote deel van Noord-
Holland, dat zetelde in Hoorn. Dit bestuur is het beste te vergelijken
met het provinciale bestuur. Vervolgens stuurde GR de klachten van
Alkmaar door naar mr. Joachim Nuhout van der Veen, schout en
secretaris van Castricum. Nuhout van der Veen vond de klachten niet
terecht, maar merkte vervolgens op dat de overstuiving zo ernstig
was dat het onmogelijk was om de weg 'passabel' te houden.
Op 6 augustus van datzelfde jaar schreef het stadsbestuur van
Alkmaar opnieuw aan GR en stelde dat het weggedeelte tussen
Castricum en Noorddorp (gemeente Heemskerk) zo slecht was, dat
als er voor de winter niets gebeurde de bereikbaarheid van Alkmaar
- Haarlem zeer lastig zou kunnen worden. Op 1 oktober 1782 drong
het opnieuw aan op spoed in verband met de naderende winter.
Weg door het bos van de heer Deutz van Assendelft.
In datzelfde jaar 1782 is er contact tussen de heer Geelvinck. de
ambachtsheer van Castricum, en de heer Deutz van Assendelft,
schepen van Amsterdam en eigenaar van bospercelen land die gelegen
zijn in Castricum en die grenzen aan het ondergestoven gedeelte van
de hoofdweg. Als mogelijke oplossing wordt een verlegging van de
11