De geschiedenis van Johanna's Hof
M
r-
"V
Boerderij - theehuis - partycentrum
Inleiding
Johanna's Hof kent een rijke historie die een aanvang neemt
met de bouw in 1832 tijdens de uitvoering van een grootschalig
ontginningsproject in het duingebied van Bakkum en Castricum.
In dit artikel wordt uitvoerig ingegaan op dit project, dat diende
om uitgestrekte duinvalleien voor landbouw en veeteelt geschikt te
maken. Dit gebeurde onder andere door de aanleg van wegen, kanalen
en sloten, die moesten zorgen voor een goede waterhuishouding en
door de bouw van meerdere duinboerderijen. Naar aanleiding van
de aankoop in 1829 van een uitgestrekt duingebied voor dit project
door koning Willem I wordt het eigendom van het duingebied in de
opeenvolgende eeuwen geschetst. Verder worden de geschiedenis,
de opeenvolgende bewoners en de naamgeving van de duinboerderij
Johanna's Hof behandeld.
In 1927 wordt door de toenmalige eigenaar, Provincie Noord-
Holland, besloten om de inmiddels bouwvallige boerderij te
slopen en wordt in haar opdracht in 1933 een fraai uitziend hotel-
café-restaurant gebouwd. Dit kreeg de naam: Theehuis Johanna's
Hof: de exploitatie wordt verpacht aan Cornelis Heek. De Tweede
Wereldoorlog 'gooit roet in het eten' en Johanna's Hof gaat dienen
als verblijf voor hoge Duitse officieren. Kort voor de bevrijding
in 1945 gaat het Theehuis in vlammen op. alleen de garage annex
schuur blijft behouden.
Van hieruit begint Theun de Hoop kort na de oorlog het bedrijf weer
op te bouwen. Vanaf 1981 is Gerrit Dokter hier bedrijfsleider en heeft
in het jaar 2000 het eigendom van Theun de Hoop overgenomen.
De aanleiding hiertoe vormde een grote brand in december 1999,
waarbij een Hink deel van het bestaande gebouw in de as werd
gelegd. Met de herbouw van Johanna's Hof en de heropening
in 2001 is met behoud van het oorspronkelijke karakter ook een
grote uitbreiding gerealiseerd die het geheel mede de functie van
partycentrum heeft gegeven.
Landbouw en veeteelt in de duinvalleien
Het duingebied was tot de 19e eeuw een wildernis die steeds van
aanzien veranderde door de vele zandverstuivingen. Aan de dorpen
was een verplichting tot helmbeplanting op de binnenduinenopgelegd
om de aangelande gronden, erven en huizen tegen verstuiving te
beschermen. Dit duingebied werd in die tijd vooral voor de jacht
gebruikt en voor de konijnenvangst. De konijnenvangst werd door
de eigenaar van het duingebied verpacht aan een duinmeier die
bovendien het beheer voerde over het duingebied en er zijn woning
had.
Al aan het einde van de 18e eeuw zijn er pogingen ondernomen
om kleine delen van het duingebied voor de landbouw geschikt
te maken. In het duingebied van de familie Deutz van Assendelft
werd in 1771 een bedrijf gesticht 'De Brabantsche Landbouw', een
gemengd bedrijf met enkele melkkoeien, jongvee en schapen die de
mest leverden voor 30 hectare akkerland.
In de tientallen jaren die volgden, werd de roep steeds sterker
om de laag gelegen gedeelten in het duingebied beter te gaan
benutten voor landbouw en veeteelt. In 1799 werd een 'Ontwerp
tot vruchtbaarmaking der duinen' aangeboden aan de Eerste Kamer
van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks. Dit
ontwerp was opgesteld door Jan Kops, toen chef van het Bureau
van Landbouw en ging uit van een ontginning en kolonisatie van
16.000 morgen (ca. 13.000 ha) duingebied. Het plan werd door
zijn grootschaligheid door het departementaal bestuur niet goed
ontvangen. Bovendien waren er in deze Franse periode weinig
mogelijkheden voor investeringen.
Door de 'Maatschappij tot bevordering van den Landbouw' was
in 1816 een prijsvraag uitgeschreven voor het opstellen van een
ontwerp om voor landbouw geschikte duinvalleien te ontsluiten door
deze te voorzien van een goede afwatering en van toegangswegen.
Als reactie hierop zond Daniël Theodore Gevers van Endegeest een
omvangrijke verhandeling in over de ontsluiting van de Nederlandse
duinen voor de landbouw en noemde het duingebied van Bakkum
als een geschikte plaats voor ontginning met een afwateringsproject
van de Hoepbeek. De plannen van Gevers werden in 1824 met
goud bekroond en behelsden de ontwikkeling van het duinterrein
tot een volwaardig landgoed met een landhuis, wegen en vaarten,
boerderijen met landbouwgronden en bospartijen voor houtkap,
jacht en recreatie. Het landgoed moest zichzelf kunnen bedruipen
op basis van een rendabele landbouwonderneming en moest
bovendien landschappelijk mooi zijn. Het zwaartepunt was veeteelt,
de akkerbouw werd van secundair belang geacht. De stalmest moest
voor vruchtbare weiden en akkers zorgen.
Het voorgaande speelde zich af tijdens de regeerperiode van
Koning Willem I. die groot voorstander was van het uitvoeren van
landontginningsprojecten, sterk betrokken was bij de economische
ontwikkeling van ons land en daarvoor initiatieven ontplooide.
In 1829 geeft hij de Amsterdamse makelaar Jan Cornelisz Twisk
opdracht om het duingebied, voornamelijk gelegen onder Bakkum en
ter grootte van ruim 1000 hectare, te kopen. Voor de uitvoering van
het ontginningsproject en het beheer van het zogenoemde 'Landgoed
Bakkum' stelde de koning op 12 september 1829 een commissie
in, bestaande uit de eerder genoemde Daniël Theodore Gevers van
Endegeest (op dat moment referendaris bij de Raad van State). David
Jacobus van Lennep (hoogleraar aan het Atheneum in Amsterdam en
een van de directeuren van de Maatschappij tot bevordering van den
Landbouw) en Jaeob Rendorp (grootgrondbezitter en ambachtsheer
van Heemskerk en Wijk aan Zee en Duin).
De vroegere eigenaren van het duingebied
In de 17e eeuw waren de graaf van Egmond en de heer van
Marquette beleend met het duingebied in onze regio. Nadien werd
het duingebied door de Staten van Holland verkocht aan veelal
vermogende Amsterdamse families.
In 1832 wordt bij de oprichting van het Kadaster vermeld dat van
het duingebied in de gemeente Castricum het noordelijke gedeelte
ter grootte van 665 hectare in het bezit is van Abraham Jacobsz
Barnaart. het zuidelijke gedeelte ter grootte van 769 hectare van
Andries Adolph Deutz van Assendelft en een tussenliggende strook
duin groot 344 hectare van jonkheer Lucas Boreel.
Abraham Jacobsz Barnaart stond vermeld in de kadastrale registers
als rentenier wonende in Sassenheim. Hij is op 23 mei 1829 in Lisse
overleden. Het opmeten van alle percelen in de gemeente Castricum
en de uitwerking en registratie in de zogeheten oorspronkelijk
aanwijzende tafels (O.A.T.) strekten zich uit over een aantal jaren
3