Kees Scheerman
en echtgenote
Catharina
Hohensteijn zetten
de eierhandel in
Den Haag voort.
wel zielig. Dus gaf Hein elke week een gulden aan de timmerman,
die vervolgens Klaas daarmee betaalde. En zo gaf Klaas 's avonds
met zwier en trots diezelfde gulden aan zijn moeder Antje.
In de loop van 1895 kreeg Hein last van behoorlijke kiespijn, die
al spoedig overging in een kaakontsteking. Ondanks het druppelen
op doktersadvies bleef de ontsteking aanhouden. In november was
Hein zo ziek dat hij niet meer in staat was om zijn eieren uit te
venten. Dat ernstige ongemak duurde tot maart 1896. Maar in die
tussentijd moest er wel brood op de plank komen, dus werd zoon
Kees, met behoorlijke tegenzin, ingeschakeld. Hein is toen zelf nog
eenmaal met zoon Kees meegegaan om de klanten aan te wijzen.
In Leiden aangekomen gingen ze naar het Academisch Ziekenhuis
voor nader onderzoek. De diagnose was een grote klap voor het
gezin. Hein had vergevorderde mondkanker. Hij stierf half april
1896, 44 jaar oud.
Kees nam toen met grote voortvarendheid de gehele eierventerij
over. Met de hondenkar trok hij erop uit, maar niet zittend op het
zijbord zoals meestal werd gedaan, nee, platliggend in de wagen.
Dat moest natuurlijk fout gaan en ja hoor, in Heemskerk liep er
opeens een klein keffertje over de straat. Als een bliksemschicht
stoven de beide honden van Kees naar het keffertje. De kar raakte in
de berm, sloeg om en alle eieren waren struif. Ondertussen was het
met de bloembollenkwekerij, de 'bollenkraam' genaamd, vrij goed
gegaan, maar toch meende Kees meer tijd te moeten investeren in
zijn eierhandel, daarom verkocht hij de bollenkraam voor ƒ300,-.
Een niet onbelangrijk bedrag in die jaren! Voor dat bedrag kon hij
weer 10.000 eieren kopen en inkalken.
Kees kreeg intussen kennis aan een mooi, zwartharig meisje,
Trijntje, dochter van Jan en Eva Hohensteijn van het Vermaningspad
in Koog aan de Zaan. Moeder Antje was wat minder enthousiast,
want zij had meer een rijke boerendochter in gedachten voor haar
zoon. Maar Kees viel helemaal voor Trijntje en deed haar een naai
machine cadeau. Een dergelijk geschenk werd toentertijd opgevat
als een verlovingsaanzoek en Trijntje nam de machine graag aan.
Toen er langzaam maar zeker over trouwplannen werd gesproken,
maakte Trijntje kenbaar dat zij wel graag in het Zaanse wilde blij
ven wonen. Kees besloot daarom een huis te bouwen in de Csaar
Peterbuurt in Zaandam.
In 1903 trouwde Kees met Trijntje Hohensteijn en in 1906 trouwde
zijn broer Klaas met Grietje Res. Grietje had met haar zuster een
dameshoedenzaak in Castricum. Klaas bouwde in Uitgeest een
groot huis met een werkplaats en werkte daar onverdroten aan de
uitbouw van zijn timmerbedrijf. Hun zus Jansje stapte ook in het
huwelijksbootje. Zus Betje overleed helaas in 1902 op 17-jarige
leeftijd na een opgelopen longontsteking. Moeder Antje droeg dit
verlies moedig en aanvaardde haar lot. Zij verkocht zonder haar
zoons te raadplegen diverse stukken land.
De Scheermannen verhuizen naar Den Haag
Intussen floreerde de eierhandel uitstekend. Den Haag was inmid
dels het grootste afzetgebied, gevolgd door Leiden en Haarlem. De
aanvoer van eieren in Alkmaar bleek op den duur toch onvoldoende
voor de grote markt die Kees had opgebouwd, dus ging hij eieren
bij een grossier in Amsterdam inkopen. Die eieren waren verpakt in
kisten van 1200 stuks. De kist bestond uit twee helften met aan iede
re kant vier lagen van 150 eieren. Tussen iedere laag was roggestro
aangebracht ter bescherming, 's Winters, als er nog maar een kleine
aanvoer van eieren was, kocht Kees eieren uit Polen die kleiner van
stuk waren en waarvan de kwaliteit ook minder was.
Toch bleef het vele gereis en gejaag vanuit Zaandam naar de andere
steden knagen aan Kees, die op een gegeven moment de knoop door
hakte en met Trijntje verhuisde naar Den Haag waar hij een groot
pakhuis en een eindje verderop een bovenwoning huurde. Maar Kees
had toch iets te veel buiten de mening van vrouw Trijntje gerekend,
want haar beviel de bovenwoning absoluut niet, temeer ook daar de
bewoner van de 3e etage langs dezelfde trap omhoog moest. Het feit
dat zij op zeker moment enkele 'onbekende beestjes' ontdekte, die
werden gedefinieerd als wandluizen, gaf de doorslag. Enkele weken
later verhuisden ze opnieuw, nu naar de Rochussenstraat en in 1911
verhuisden ze wederom naar een wat groter pakhuis met daarboven
een grote bovenwoning aan de Delftselaan.
Rond 1913 was grootmoeder Antje gaan wonen op de Kramersweg.
In haar huis aan de Kramersweg verhuurde zij kamers aan onder
wijzers en gemeenteambtenaren en rond 1916 ging ze het wat stiller
aandoen en betrok een bovenwoning in de Dorpsstraat. Tijdens een
bezoek in 1923 aan haar zoon Kees in Den Haag overleed zij plotse
ling en werd aldaar begraven.
28