van het Armenhuis iets meer dan het hoognodige wilt geven, dan zullen wij onze goedkeuring hier niet aan onthouden. Mocht echter dit ons schrijven niet baten en wij weder vernemen dat dergelijke misbruiken voort blijven bestaan, dan zullen wij ons genoodzaakt zien om onze goedkeuring te onthouden aan alle uitgaven door Uw bestuur te doen, zoo niet van hoogst noodzakelijke aard. Wij achten het niet ondienstig dat Gij mededeling doet van dit schrijven aan de bewoners van het Armenhuis" Na 1880 is opvallend de gestage afname van het aantal personen dat in het armenhuis verbleef en van de gelden waarmee de gemeente deze instelling subsidieerde: in 1880 nog met 1761 gulden voor de verpleging van 11 personen en in 1897 nog slechts met 343 gulden voor 2 resterende bewoners. Er was nog lange tijd een weesmoe der, Jannetje Duinmeijer. Zij volgde in 1885 Elisabeth Zwaan op en genoot in 1898 een jaarwedde 104 gulden. De afnemende populariteit van het armenhuis had waarschijnlijk met een toenemende bouwvalligheid te maken, maar niettemin hleef het tot aan de nieuwbouw in 1913 functioneren. De rooms-katholieke armenzorg In een overheersend rooms-katholieke gemeente als Castricum speelde in vroeger tijd de rooms-katholieke armenzorg uiteraard een belangrijke rol. Van deze armenzorg zijn gegevens over een groot aantal jaren be waard gebleven, onder andere de notulen van de vergaderingen van het Rooms-katholiek Parochiaal Armbestuur, die aanvangen in 1877 en een vrij gedetailleerd beeld geven van deze kerkelijke armenzorg. Het initiatief om juist in 1877 met het notuleren van de vergaderin gen van dit al veel langer functionerende armbestuur te beginnen, was het gevolg van het in 1876 aantreden van de doortastend ge noemde pastoor Herman Ruscheblatt, die orde op zaken moest stellen met betrekking tot zijn voorganger pastoor Meeuwsen, die wegens langdurige ziekte de kerkelijke zaken en de administratie had verwaarloosd. De eerste genotuleerde vergadering van het Parochiaal Armbestuur dateert van 26 januari 1877, waarbij Ruscheblatt zijn visie op de armenzorg uiteenzette aan het bijeengekomen armbestuur, dat be stond uit C. Mooij, voorzitter, J. Kuijs, ondervoorzitter, J. Kabel, penningmeester en A. Dekker, secretaris. Hij achtte het noodzake lijk, dat het bestuur staten van ontvangsten en uitgaven zou gaan bijhouden en dat de penningmeester zou worden belast met de wekelijkse uitdeling aan de armen. Er was al direct een probleem, want penningmeester Kabel bracht in het midden dat hij te hoogbejaard en te zenuwachtig was voor het contact met de bedeelden, waarbij er zich toch wel eens onaan genaamheden zouden kunnen voordoen. Hierop werd besloten on dervoorzitter Kuijs met de bedeling te belasten. Het armbestuur kwam eenmaal per maand bijeen, waarbij dan eerst de offerbus, met de opbrengst van de diverse kerkcollecten over de afgelopen maand, werd geleegd en telling van de inkomsten plaatsvond. Dit was begrijpelijk een spannend moment en soms treft men in de notulen uitingen van teleurstelling aan, als de op brengst tegenviel. Het rooms-katholieke armbestuur was namelijk wat de inkomsten en dus de mogelijkheden tot bedeling betreft aan vankelijk uitsluitend aangewezen op de kerkelijke collecten. Dit blijkt in 1879 als de deken van het bisdom Haarlem, die namens de Herman Ruscheblatt, pastoor in Castricum van 1876 tot 1883, die niet alleen de kerkbouw voortvarend ter hand nam, maar ook de rooms-katholieke armenzorg beter organiseerde. Later was Ruscheblatt onder meer werkzaam als deken in Alkmaar. bisschop als controleur jaarlijks bij een gecombineerde vergadering van het Rooms-katholieke Kerk- en Armbestuur aanwezig was, vraagt naar het bezit aan onroerend goed. Geantwoord werd dat de parochiale armen in Castricum niet in het bezit zijn van onroerend goed. maar wel van roerend goed. in de vorm van twee collectezak jes en een offerbus. In een goed jaar bedroegen de inkomsten uit de collecten ruim 900 gulden, maar daar stonden magere jaren tegenover met inkomsten van nauwelijks 500 gulden. Aanvankelijk werden er vrijwel geen financiële reserves opgebouwd en werd het gecollecteerde bedrag nagenoeg geheel uitgegeven aan armenzorg, onder andere ondersteu ning in geld, met bedragen van ongeveer 1 gulden per week, maar ook goederen, zoals brandstoffen, kleding, dekens en haverdoppen als matrasvulling. Aan zieken werd extra melk verstrekt en een vast terugkerende post was de jaarlijkse kleding voor arme kinderen ter gelegenheid van hun eerste Heilige Communie. De verhouding tussen het Rooms-katholiek Armbestuur en het Al gemeen Armbestuur was waarschijnlijk niet slecht, hoewel zich soms merkwaardige incidenten voordeden. Zo verzoekt tijdens een vergadering in 1883 ondervoorzitter Kuijs om de kosten voor de ondersteuning van een gezin van het Algemeen Armbestuur over te nemen. De pastoor stelt voor om te wachten tot het Algemeen Arm bestuur daarom vraagt, waarop Kuijs opmerkt dat hij de aanvraag doet als lid van het Algemeen Armbestuur. Dit schijnt enige verbijstering te hebben gewekt en de pastoor merkt op 'dat het met zijn gevoelen niet is overeen te brengen, dat een lid van het Rooms-katholiek Armbestuur ook tegelijk lid kan zijn van het Algemeen Armbestuur, want dat zodanige dubbele functie moet leiden tot bevoorrechting van den één ten nadele van de andere corporatie. Hij stelt voor. dat Kuijs een der twee betrekkingen opgeeft. Na enige discussie geeft Kuijs hieraan gevolg en deelt hij mee. dat hij voor het Algemeen Armbestuur zal bedanken. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2004 | | pagina 23