bestrate gedeelte des grooten wegs No. 8. begrepen tusschen Haarlem en de Helder'. Hij toonde zich bezorgd over de verkeersveiligheid en formuleerde onder andere regels over het uitwijken van rijtuigen bij het elkaar tegenkomen of bij het inhalen. Uit het gemeentelijk jaarverslag van Castricum over 1852 blijkt, dat er toen nog geen ander middel van openbaar vervoer bestond dan een diligencedienst tussen Haarlem en Alkmaar, die de gemeente vier maal per dag aandeed. Ook het openbaar vervoer leverde dus bepaald geen bijdrage aan de verkeersdrukte, maar in het verslag wordt nog wel opgemerkt dat de meeste inwoners voor streekvervoer over ei gen rijtuigen konden beschikken, terwijl men ook paarden en rijtui gen kon huren. Het vervoer per paard en wagen was destijds niet altijd een lolletje, zoals blijkt uit ontboezemingen van Hildebrand uit 1837. Hij prijst de wagens van toen reeds bestaande vervoersondernemingen als Van Gend en Loos, maar hekelt dat men in een land als het onze, waar de straatwegen zo uitmuntend zijn (hij doelt op de verharding van een aantal wegen in een periode na 1820): "zulke slechte diligences maakt en gedoogt" Niet alleen lieten de rijeigenschappen van de diligences te wensen over, ze boden ook weinig ruimte en de kans dat men elkaar hinder de was dus groot. Hildebrand noemt ergernissen die ons ook nu nog bekend voorkomen, zoals snurkende slapers, onbeschaafde rokers, die zonder enige toestemming te vragen maar zitten te dampen en ons ziek maken en praters,die zich geoefend hebben om de "sto- tendste wielen, de rammelendste portieren te overschreeuwen Over het concurrerende vervoer per trekschuit was Hildebrand overigens ook niet lovend en hij verheugde zich op een toekomst met comfor tabel reizen per spoor. De route Haarlem - Alkmaar was lange tijd ook van groot belang voor het vervoer van post van en naar de aanliggende dorpen, een rit die met een speciale paard-en-wagencombinatie over Santpoort, Beverwijk, Noorddorp, Castricum, Linimen en Heiloo onder nor male omstandigheden ongeveer 3'A uur in beslag nam. De post werd in Castricum afgegeven bij de oude bierstal tegenover de oude Pancratiuskerk. Omdat men voor het wegvervoer lange tijd was aan gewezen op paarden, waren er op regelmatige afstanden pleister plaatsen, meestal een herberg waar wat kon worden uitgerust en een doorrijstal, waar de paarden werden verzorgd en eventueel konden worden gewisseld. In Castricum had 'De Rustende Jager' een der gelijke voorziening. Een stoomtram door het dorp De opening van de eerste spoorweg tussen Haarlem en Amsterdam in 1839 was het begin van de aanleg van een netwerk van spoorwe gen in ons land. Ook Castricum ging hiervan deel uitmaken, in 1867 toen de spoorlijn Haarlem - Alkmaar in bedrijf werd genomen. Hoewel er nu soms anders over wordt gedacht, onderging men de komst van de trein indertijd als een enorme verbetering in het reizigers- en goe derenvervoer ten opzichte van de oncomfortabele koetsen en de lang zame trekschuit. Niettemin was er behoefte aan een meer fijnmazig lokaal vervoer, wat aan het einde van de 19e eeuw resulteerde in de aanleg van een railnet voor stoomtrams. Dit was een particuliere aan gelegenheid en er schijnen wat dit betreft wel zestien maatschappij en in het spel te zijn geweest. De eerste tramlijn in onze regio werd in 1882 geopend tussen Beverwijk en Wijk aan Zee. Omstreeks 1895 werd een begin gemaakt met de aanleg van een trambaan, met een railbreedte van één meter, langs de Rijksstraatweg tussen Haarlem en Alkmaar. In februari 1897 werd het baanvak Beverwijk - Alkmaar geopend en sindsdien reed de stoomtram dus ook door Castricum. De straatweg door het dotp kreeg hiermee een geheel ander aanzien. De tram passeerde aan het begin van het dorp de spoorbaan, wat spe ciale voorzieningen nodig maakte en liep vervolgens aan de oostkant van de weg dicht langs de voortuinen van de huizen, die overigens merendeels na de komst van de tram werden gebouwd, zodat de be woners wisten wat hen te wachten stond. Hier waren de rails op en kele plaatsen bovendien nog verdubbeld, om de trams gelegenheid te geven elkaar te passeren en ook goederenwagons te parkeren. De halteplaats in het dorpscentrum was gelegen nabij het toenmalige Café Sportlust (nu 'Brasserie bij Beentjes') op de hoek Dorpsstraat - Burg. Mooijstraat. De stoomtram in 1915 aan het begin van de Dorpsstraat (toen Rijksstraatweg)Van rechts naar links de panden nr. 3, 5, een open plek waar in 1917 nr. 7 werd gebouwd en pand nr. 9, door de tram gedeeltelijk aan het zicht onttrokkenOp de voorgrond het brugge tje over de bermsloot naar villa nr. 1 Volgens een dienstregeling uit 1899 stopte er de tram, uit beide rich tingen, acht maal per dag. De tram deed twee uur over het gehele tra ject. Enkele jaren later noemt volgens oude foto's het iets verderop in de Dorpsstraat gelegen café 'De Rustende Jager', dat vanaf 1901 werd beheerd door de ambitieuze zakenman Johannes Koopman, zich eveneens een halteplaats, wat kan worden opgemaakt uit de tekst 'station stoomtram' op de gevel. Waarschijnlijk had dit niet te ma ken met een verplaatsing van de halteplaats, maar hadden meerdere horecabedrijven in de Dorpsstraat die dicht bij de plaats waar de stoomtram stopte waren gelegen, er belang bij om zich als halteplaats te afficheren. Hoewel de gemeente bij het verlenen van de vergunning voor de trambaan wel degelijk veiligheidseisen had gesteld, waaronder het stapvoets rijden door het dorp, betekende de komst van de stoom tram niettemin een stuk onveiligheid. Er vonden, ook binnen de dorps kom, aanrijdingen en ongelukken plaats, soms met dodelijke afloop. Verschillende malen kwam de onveiligheid van de tram in de ge meenteraad ter sprake, zoals in 1900 toen raadslid Schuijt zich be klaagde over het te hard rijden van de tram door het dorp. De tram was niet alleen van betekenis voor het lokale reizigersver- voer, maar ook voor het transport van allerhande goederen, waaron der uiteenlopende zaken, zoals levensmiddelen en grof vuil. Er werd zelfs vee vervoerd, waarbij volgens de overlevering het uitladen van de beesten aan de conducteurs werd overgelaten, wat soms aanlei ding gaf tot wilde taferelen. De tram was ook een dankbaar mikpunt van kattenkwaad, vandalisme zouden we nu zeggen, zoals het los koppelen van wagons als het spoorpersoneel even in het café ver poosde en, wat incidenteel ook schijnt te zijn voorgekomen, het leg gen van voorwerpen op de rails "van onbekende makelij", die bij het passeren van de tram ontploften en veel schrik veroorzaakten. Het noopte de trammaatschappij zelfs om op politieonderzoek aan te drin gen. Door de komst van het vervoer per auto en autobus was de stoom tram op den duur niet meer rendabel en zo werd de dienst Alkmaar - Velsen in 1923 opgeheven en kwam er dus ook voor Castricum een einde aan 'de moordenaar', zoals de tram hier en ook elders in het land wel werd genoemd. 37

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2003 | | pagina 37