mende Holle Laan, zoals uit oude kaarten blijkt. Deze weg, die on danks de latere onderbrekingen en nieuwe benamingen nog goed te herkennen valt in het tracé Hollaan - Oude Haarlemmerweg - Oudeweg, eindigde ten westen van de oude Pancratiuskerk bij een samenkomst van wegen, waarna de doorgaande route zich binnen het dorp voortzette in een stukje Duijnweg (Kramersweg, later Burg. Mooijstraat) vanuit het westen om daarna naar het noordoosten af te buigen en onder de naam 'Soomer Wegh' op Limmen af te steve nen. De tegenwoordige verkeersroute naar en door Castricum mag dan in een aantal opzichten verschillen met die van vroeger, maar het ver loop van de weg binnen het dorpscentrum, vanaf het kruispunt met de Burg. Mooijstraat tot iets voorbij de huidige verkeerslichten, is nog vrijwel identiek aan de oude situatie. Een aquarel van J.A. Cresent geeft een interessant beeld van de weg in het jaar 1807. De afbeelding toont ons een op Castricum aanlo pende mulle zandweg, waarbij opvallend is het aan weerszijden ont breken van enige bebouwing. Het kaarsrechte verloop van de weg naar het noorden en de ligging van de kerk ten opzichte van de weg, tonen duidelijk aan dat de situering van de weg nog in overeen stemming is met de situatie van de kaart uit 1737, en bovendien dat de tekening werd gemaakt vanaf een punt in de toenmalige Holle Laan. Ook de in onze ogen primitieve weg was dienstbaar aan het verkeer en er moest dus onderhoud worden gepleegd. Dat behoorde tot de ta ken van de gemeente, waarop overigens een scherp toezicht werd uit geoefend. Zo kreeg het Castricumse gemeentebestuur bijvoorbeeld in 1751 een ernstige vermaning van de Gecommitteerde Raden in het Noorderkwartier wegens het 'niet passabel' houden van de door gaande weg: de duinbeplanting was verwaarloosd, waardoor de Holle Laan werd bedolven onder stuifzand. De eerste planmatige aanzet om het landelijk wegennet te verbete ren dateert uit de Frans-Bataafse tijd. In 1798 werd het College van Rijkswaterstaat opgericht, dat onder leiding stond van de minister van Binnenlandse Zaken. Deze instantie hield zich niet alleen, zoals de naam suggereert, bezig met de waterhuishouding in ons land, maar strekte haar activiteiten ook al dadelijk uit naar het met de waterwe gen samenhangende wegennet. Wat betreft de weg tussen Beverwijk en Alkmaar duurde het niettemin tot 1820 voordat in het kader van een Rijkswegenplan het tot een essentiële verbetering van de weg kwam. Er werd bestraat met klinkers, lange tijd de methode in ons land om de belangrijke wegen te verharden, terwijl het tracé op een aantal punten werd aangepast. Zo kwam men niet meer via de Holle Laan het dorp binnen, maar volgens de huidige, meer westelijk ge legen weg, die door de weilanden liep. Als bijdrage in de kosten van de nieuwe Rijkswegen werd een sys teem van tolheffing ingevoerd, dat tot 1899 dienst heeft gedaan. Ook in Castricum stond een tolhuis, ongeveer ter plekke van de huidige snackbar 'De Eetsaloon', Dorpsstraat 35, dat in 1903 na beëindiging van de tolheffing werd verplaatst naar de Kramersweg en later werd gesloopt. Ter bestrijding van de wateroverlast trof men vroeger langs de we gen veelal zogenaamde bermsloten aan, een situatie die hier en daar nog steeds bestaat. Dat was ook het geval met de Rijksstraatweg tus sen Beverwijk en Alkmaar. De sloten liepen door tot in ons dorp en op sommige oude foto's zijn ze nog te herkennen, bijvoorbeeld aan een bruggetje tussen een huis en de weg. Al spoedig nu het verdwijnen van de stoomtram uit ons dorp in 1923 werd een aanvang gemaakt met de aanpassing van de doorgaande weg aan het toenemende verkeer, waaronder het dempen van de berm- sloten. Vanaf 1925 gaf de gemeente aan bewoners van huizen langs de Rijksstraatweg vergunning tot het verbeteren van hun uitweg en meestal kregen ze dan tevens toestemming tot het dempen van een gedeelte van de aanliggende bermsloot. De bermsloten verdwenen ook meer grootschalig, wat gepaard ging met de aanleg van riolering en trottoirs. Zo kreeg de gemeente Castricum van Rijkswaterstaat in 1926 toestemming tot demping van de binnen het dorp gelegen noord westelijke bermsloot in de Rijksweg Velsen - Alkmaar, waarbij een aantal voorwaarden werd gesteld, waaronder het doortrekken van het in aanleg zijnde riool en het aanbrengen van een verhoogd voetpad met een open goot. Omstreeks 1928 werd ook een begin gemaakt met de asfaltering van delen van de Rijksstraatweg. Voor dit doel stond een asfaltmengin- stallatie op het Stationsplein opgesteld, die zoveel stank verspreid de, dat er destijds door omwonenden nog een rechtszaak werd aan gespannen, een vroege vorm van milieuactivisme. De asfaltering vond uiteindelijk toch doorgang. Het vroege verkeer door Castricum Iedereen kent nog wel het beeld van het vervoer per paard en wagen uit de tijd dat het gemotoriseerde verkeer nog niet bestond. Uit be rekeningen van de historicus Schmal, die oude gegevens over tolta rieven en tolopbrengsten analyseerde, valt af te leiden dat in 1840 de jaaropbrengst van de tol in Castricum (1900 gulden) neerkwam op een passage per dag van ongeveer 40 paard-en-wagens in de relatief drukke zomermaanden. Ook als we rekening houden met de vrij stelling van tol voor onder meer de brievenpost en oogstende boe ren. kunnen we vanuit ons huidig perspectief bepaald niet spreken van een intensief verkeer door het dorp. De Directeur-Generaal van Waterstaat, Repelaer van Driel, dacht daar echter in 1815 reeds an ders over en kwam met een 'Reglement voor de passagie over het Zicht op Castricum vanuit het zuiden, naar een aquarel uit 1807 van J.A. Cresent.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2003 | | pagina 36