Een klok op stap Het verhaal van een geredde historische luidklok Het is stil in het dorp op die vroege zondagmorgen van het jaar 1943. Geen klok luidt om de kerkgangers uit te nodigen voor de dienst. Voor het eerst in eeuwen blijft het doodstil, alleen de roep van een vogel, het geratel van de wielen van een sjees en de hoeven van een paard verbreken de stilte. Op de plaats waar de klokken in de torens moeten hangen is het akelig leeg. De klokken zijn op bevel van de Duitse bezetter uit de torens weggehaald om in Duitsland omge smolten te worden tot oorlogstuig. De Castricumse klokken ver dwijnen zo voorgoed. Op één na. de monumentale klok die nu weer in de toren van de oude Pancratiuskerk hangt. En daarover gaat deze geschiedenis. Castricums oudste luidklok Toen de oude dorpskerk nog geen toren had (die werd in de tweede helft van de 15e eeuw gebouwd), werden de parochianen waarschijnlijk met gebruik van handbellen naar de kerk geroepen. Na het gereed komen van de toren was daar al spoedig een luidklok aanwezig. Die was in 1238 door een onbekende klokkengieter gegoten en dus van elders afkomstig. Volgens de Enkhuizer organist Spruyt, die om streeks 1750 de Noord-Hollandse luidklokken inventariseerde, was het opschrift: 'Nota Catharina Sanctus Anthonius 1238'Na zes eeuwen trouwe dienst werd die klok in 1842 stuk geluid. In de uitgestrekte gemeente werd toch al geklaagd dat de klok niet overal goed te horen was. Daarom besloten de vroede vaderen van de gemeente (de kerktoren is eigen dom van de gemeente Castricum) om een grotere klok aan te schaf fen. Waarschijnlijk ging de prijs van een nieuwe klok de financiële draagkracht van de gemeente te boven. Van de firma S.A. Raap en Zoonen te Amsterdam werd een tweedehands klok van vierhonderd Nederlandsche pond (400 kg) aangekocht voor 560.-. Voor de oude gebarsten klok kreeg men 80,- terug. De nieuwe klok was in 1604 door Gert Powel in Emden gegoten en draagt als opschrift: 'ANNO 1604 FRI DOE GOT GERT POWELS MI TO EMDEN'. Deze klok kengieter leverde vooral klokken in Oost-Friesland, maar ook in Groningen. In Wetsinge, dat met Sauwert één kerkelijke gemeente vormde, hing deze klok tot 1840 in de toren. De dorpen hadden ieder een eigen kerk, die beide gesloopt werden. Er werd één nieuwe ge meenschappelijke kerk gebouwd. In de nieuwe kerk kwam de klok van Sauwert te hangen en die van Wetsinge werd aan de firma Raap in Amsterdam verkocht. Die verkocht de klok aan Castricum, waar deze sinds 1842 met een onderbreking in de oorlogsjaren in de fraaie toren van de oude Pancratiuskerk hangt. Daar wordt deze tot op de huidige dag zowel voor de burgerlijke als de kerkelijke gemeente geluid. De klokkenroof Midden in de oorlogstijd, juli 1942, verschijnt een verordening van Rijkscommissaris Seys-lnquart, waarin vermeld wordt dat voorwer pen van diverse metalen, waaronder koper, aangemeld moeten wor den voor verwerking in de oorlogsindustrie. In de herfst van datzelfde jaar begint de grote klokkenroof. Zo'n vijfenzestighonderd klokken verdwijnen zo uit de Nederlandse kerktorens en carillons. Een on wezenlijke stilte valt zo over stad en land. Met het weghalen van die klokken heeft zich een Nederlander belast. P.J. Meulenberg, sinds dien 'Klokken-Peter' genoemd. Met zo'n driehonderd arbeiders gaat hij aan de slag. Men voorziet incidenten en die blijven dan ook niet De 'M'-klok waarover deze geschiedenis gaat. uit. Hij besluit daarom de werkzaamheden in het donker uit te voe ren, maar dat blijkt toch onuitvoerbaar. En zo worden de klokken vaak onder de woedende blikken van toeschouwers naar beneden ge takeld. In zijn levenswerk 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' schrijft dr. L. de Jong in deel 7: "Het weghalen van kerkklokken werd immers niet ervaren als het in beslag nemen van willekeurige metalen voorwerpen: veeleer waren de kerkklokken een wezenlijk deel van het leefmilieu. Sterker nog: hun luiden, hun gebeier dat men opeens niet meer hoorde - vreemd deed deze stilte aan) had, zou men kunnen zeggen 'eeuwigheids- 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2003 | | pagina 17