De Cunerakapel in Bakkum Tot dusver is aangenomen en ook in de moderne geschiedschrijving vastgelegd'-2 ,-4 dat omstreeks 1350 in het toenmalige Bakkum een kapel werd gebouwd die bekendheid heeft gekregen als Cunerakapel. genoemd naar Sint-Cunera, een vrouwelijke schutspatroon. De ka pel stond aan de oostzijde van de Heereweg bij de Achterlaan en deed in later tijd dienst als rechthuis, schooltje en woonhuis. Omstreeks 1870 werd het gebouw gesloopt. De naamgeving is in Castricum on der meer blijven voortbestaan in de in 1949 aan de Vondelstraat ge stichte en nog steeds bestaande St.-Cuneraschool. In dit artikel zal nader worden ingegaan op de geschiedenis van de kapel, in het bij zonder op nieuwe feiten die bij historisch onderzoek aan het licht zijn gekomen met betrekking tot het ontstaan en de naamgeving van de kapel. Een oorlog als aanleiding tot de 'papieren' stichting van een kapel in Bakkum Bakkum was in de 14e eeuw een klein gehucht gelegen in het graaf schap Holland, waar via een opeenvolgend vorstenhuis in de perio de 1346-1389 het feitelijk bewind in handen was gekomen van kei zerin en gravin Margaretha van Henegouwen en later van haar zoon graaf Willem V, die beiden sleutelfiguren kunnen worden genoemd in de geschiedenis van de kapel te Bakkum. Margaretha was een dochter van graaf Willem III (1286-1337) en werd op 13-jarige leef tijd uitgehuwelijkt aan Lodewijk IV. hertog van Beieren, leenheer van onder andere Henegouwen. Holland en Zeeland, die in 1314 tot koning van het Duitse Rijk werd gekozen en in 1328 in Rome zelfs tot keizer werd gekroond. Door dit huwelijk klom zij hoog op de lad der van bestuurlijke macht en kreeg zij de titel van 'keyserinne'. Begin 1346 werd Margaretha door haar echtgenoot beleend met Henegouwen. Holland, Zeeland en de heerlijkheid Friesland. Aan haar bestuurlijke taak. die hoofdzakelijk bestond uit rondreizen in deze gewesten om plaatselijke kwesties en conflicten op te lossen, kwam al snel een einde door problemen van haar echtgenoot met het keizerschap en door moederlijke beslommeringen (zij had reeds vier kinderen gebaard en er zouden er nog zes volgen). Margaretha ves tigde zich definitief in Miinchen en belastte haar tweede zoon Willem, nog pas 13 jaar oud. in 1346 met het bestuur over de gewesten Holland en Zeeland, nog niet als graaf maar als zogenaamde 'verbeider'. Gezien zijn leeftijd is duidelijk, dat Willem het bestuurlijk niet zon der adviseurs kon stellen en als een der invloedrijkste noemen we Jan I. heer van Egmond. die in het voornemen om juist in Bakkum een kapel te stichten wellicht een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Het waren roerige tijden, waarin Willem met zijn moeder ernstig in conflict kwam. Een belangrijke aanleiding voor de verslechtering van de verhouding was de plotselinge dood van Lodewijk van Beieren in 1347, als gevolg van een hersenbloeding tijdens een berenjacht. Margaretha kwam er als keizerin-weduwe nu alleen voor te staan en in de familie ontbrandde de strijd om de gigantische erfenis, waar onder het bestuur van de gebiedsdelen. Margaretha nam beslissin gen, waaronder het stellen van zware financiële eisen aan haar troons afstand als gravin, waardoor de positie van Willem V als toekomstig graaf van Holland en Zeeland in het geding kwam. Dit leidde tot een ingewikkeld conflict dat bekend is geworden als de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen bevolkingsgroepen, die voornamelijk vanuit belangen betreffende de eigen maatschappelijke positie par tij kozen voor Margaretha dan wel Willem. De strijd tussen moeder en zoon culmineerde ineen scheepsslag in juli 1351 bij Zwartewaal gelegen tussen Vlaardingen en Den Briel. waarbij Willem de over winning behaalde. Een stichtingsoorkonde waarin Cunera niet wordt genoemd Hertog Willem van Beieren liet in 1351 in Delft een gezegelde oor konde opstellen, op perkament geschreven2 .waaruit blijkt dat hij bij het winnen van de scheepsslag bij Zwartewaal. ter ere van God, een kapel zou stichten in Bakkum. De in het Latijn geschreven tekst luidt in vertaling als volgt: Wij Willem, hertog van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, heer van Friesland, wensen dat aan allen die het aangaat bekend zal zijn dat wij, vermits wij in de kritieke fase van de scheepsslag welke wij daags na het feest van Martinus zaliger onlangs met onze opstande lingen en tegenstanders op de Maas vóór de plaats genaamd Zwartewaal hebben aangegaan, met plechtiger stemme hebben be loofd ter ere van God een kapel te stichten en met de haar toeko mende vaste inkomsten begiftigen. Verlangend dezelve onze gelofte door God ingegeven naar behoren uit te voeren, stichten en doteren wij bij deze de genoemde kapel voor altijd, binnen de parochie van Egmond in een zeker gehucht genaamd Bakkum, in Godes naam. En wij geven, bestemmen en wijzen toe aan deze kapel ons land gelegen binnen de parochie van Spanbroek, gewoonlijk 'des graven melrn genaamd, met al zijn toebehoren. Met het verzoek aan en ons met be kwame spoed wendend tot de hoogwaardige vaderen heer in Christus, de bisschop van Utrecht of zijn vicaris in deze, om bekrachtiging van de voor de genoemde kapel gedane fundatie en dotatie, opdat deze onze wilsbeschikking niet verloren ga. Tot getuigenis hiervan, enzo voorts, gegeven in Delft op de donderdag na het feest van de apos tel Jacobus in het (dertienhonderdleen en vijftigste jaar(onzes Heren op bevel van de hertog door de heren G. van Merxem en G. Witte" (get.) D[ominus] Johannes Hillegom (of -ghim) De datering der stichtingsoorkonde geschiedde in de destijds ge bruikelijke kerkelijke stijl: donderdag na Sint-Jacobsdag in het 51e jaar (van de 14e eeuw wel te verstaan, dus 1351). Dat was donder dag 28 juli 1351want Sint-Jacobsdag was (maandag) 25 juli en fe- ris quinta in de latijnse tekst betekent donderdag (de vijfde dag van de week: de eerste was zondag, de dag des Heren). Opmerkelijk is dat de stichtingsoorkonde geen schutspatroon aan wijst en dus niet rept van Cunera, maar van een kapel die er zou ko men ter ere van God. De betrokkenen bi j de oorkonde Gerard van Merxem, heer van Ekeren en Gerard de Witte, ridder, baljuw van Delftland, waren de kersverse raadsheren die namens de jonge hertog Willem diens zegel aan de oorkonde hechtten, onder getuigenis van Willems secretaris Johannes van Hillegom. De 'D' van Dominus voor diens geslachtsnaam wijst er op dat hij een regu lier geestelijke was. waarschijnlijk de latere (28e) abt Jan II van de abdij van Egmond (1361-1381),door zijn monniken als een geha te indringer gezien en beschreven als niet geliefd bij zijn mede broeders. maar blijkens zijn grafschrift een handig bestuurder. Mogelijk waren deze dienaren van Willem ingelicht over het belang van een 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2002 | | pagina 8