Vl
De Baccummer Ban (gemeente Bakkum).
Fragment van de kaart van het
Hoogheemraadschap van de Uitwaterende
Sluizen in Kennemerland en West-
Friesland, getekend in 1745 door Johannes
Dou.
//Z 1/
V NV
In het begin van de 19e eeuw is de buitenplaats geheel verdwenen en
doet de bijbehorende boerderij Starrenburg, gelegen aan de overzij
de van de Bleumerweg, nog herinneren aan de buitenplaats.
Volgens de kaart van Dou waren de verbindingen met Noord-Bakkum
voetpaden in het verlengde van de Heereweg en van het Jan
Miessenlaantje die door en langs het duingebied liepen. Naar de boer
derij Zeeveld ten westen van de Heereweg in het duingebied loopt
ook een voetpad. (De geschiedenis van deze boerderij staat uitvoe
rig beschreven in het 7e jaarboekje.)
Noord-Bakkum
De huizen in Noord-Bakkum zijn bijna uitsluitend gesitueerd tussen
de Baccummerweg (nu Hoogeweg geheten) en de Limmerweg. Beide
wegen werden door meerdere paden of wegen verbonden, waarvan
tegenwoordig overgebleven zijn: de Duinweg en het Groenelaantje.
Dit laantje wordt ook nu nog oostelijk voortgezet door het Zuiderdijkje.
Het op de kaart van Dou aangegeven voetpad en weg in het gebied
tussen Heereweg en Hoogeweg wordt op de kadasterkaarten van 1830
niet meer vermeld.
De Heerlijkheid
De rechten verhonden aan het hezit op de vrije Heerlijkheid 'Noordt
endc Suijt Baccum' bestonden uit het aanstellen van de baljuw, schout
en het bodeambt. alsmede het verlenen van het recht van visserij, zee-
en strandvonderij, vogelrij (het vangen van vogels) en pluimgraaf
schap (het toezicht op gevogelte).
De Heerlijkheid Baccum werd kort voor het begin van de 18e eeuw,
in 1695, door het geslacht Van der Mijle verkocht aan Jacob Perné,
een bemiddeld Amsterdams koopman, die zitting had in de vroed
schap van Haarlem. In die tijd was Gerrit Gertner baljuw, schout en
secretaris van Bakkum.
De Heerlijkheid bleef in handen van het geslacht Perné tot 1749 toen
Abraham Perné de Heerlijkheid voor 4000 Caroius Gulden verkocht
aan mr. Nicolaas Geelvinck.
In 1803 worden de Heerlijke rechten overgedragen aan de familie
Schuyt van Castricum.
Het bestuur
In de 18e eeuw had het dorp een dorpsbestuur, bestaande uit een
schout en vijf schepenen die eigen wetten en voorschriften uitvaar
digden. De schepenen werden vooreen periode van één jaar benoemd,
waarbij de schout de voordracht bij de Heer van Bakkum deed.
Na goedkeuring door de Heer van Bakkum volgde de benoeming en
ging het dienstjaar in, dat liep van Pasen tot Pasen.
Als raadhuis (rechthuis) werd de oude St.-Cunerakapel, op de hoek
van Achterlaan en Heereweg in het centrum van Bakkum, gebruikt.
In dit raadhuis was ook lange tijd een school gevestigd met één school
meester, maar in 1800 was deze school al vervallen en gingen de kin
deren naar Castricum, Limmen of Egmond-Binnen naar school.
Als schout traden in Bakkum in de 18e eeuw op:
Adriaan van Coevenhoven van 1696 tot 1720, met "den regen
ten alle den behoorlijcken eede afgenomen den meij 1706" de
volgende schepenen:
Pieter Lourisse, Aalbert Janse Stoutend, Pieter Dircksz Knaap
voor het tweede jaar, Jan Doetse en Aalbert Walenburgh, beiden
voor het eerste jaar.
Verder Bancris Heijndrickse en Steffe Jansen als armenmeester,
Jan Lourisse als kerkmeester en Cornelis van Coevenhoven was
in deze periode de secretaris.
Cornelis van Coevenhoven, werd vermeld vanaf 1721 en 1731-
1736.
Jan Barrevelt, werd vermeld in 1736,1737 en 1743 en is overle
den in 1744.
Jacob Adriaan van Leeuwarden van 1744 tot 1749, in 1756 en
1762.
Leonardus Tempelaar was vanaf 1749 de (baljuw) schout en te
vens schout van Castricum en in het jaar 1760 en na 1762.
Joachim Nuhout van der Veen vervulde deze functie vanaf 1778.
De functie van bode werd ook vervuld: in 1702 was het Gerrit Jansz,
die "een erfje van de Schoolwet/koopt van regenten, omme een schuur
16