I ,1-0
De Cunerakapel afgebeeld op een geaquarelleer
de pentekening getekend door Pieter Bruinperio
de 1592-1643. (Archief Burgerweeshuis, gemeen
tearchief Amsterdam
Niettemin zijn er genoeg bronnen waaruit althans het bestaan van
een kapel in Bakkum in oudere tijden zeker is, hoewel men daaruit
geen stichtingsdatum kan afleiden en ook het verband met St.-Cunera
niet overtuigend is. De eerste publiciteit rond Bakkums kapel is, voor
zover bekend, afkomstig van Andries Schoemaker (1660-1735), lin
nenwever en koopman te Amsterdam, die op zijn oude dag in een rij
tuig voor zijn plezier de Republiek verkende in het gezelschap van
zijn huishoudster en enkele bevriende tekenaars12. De reizen vonden
plaats in de periode van 1723 tot 1733. Schoemaker, amateur teke
naar, heeft de enig bewaard gebleven afbeelding gemaakt van Bakkums
kapel, althans van het gebouwtje dat vóór de reformatie als kapel ge
diend heeft. De met waterverf ingekleurde tekening, ter plekke van
af de Heereweg (noordzijde) gemaakt, heeft als onderschrift "A.S.'t
gewesene regthuys en school te Bakkum voor dese een Roomse ka
pel, A" 1726"Zo begint de 'Korte beschrijving' door Schoemaker,
waar wij hier nog uit citeren: voorheen was hier een kapel welk
gebouw nog in wesen is en boven aangetoond word. en door mij na
't leven afgetekent; De voorgenoemde kapel: word de eene helft tot
school, en de andere helft tot rechthuys gebruyckt. Dese buurt lyt
se er vermakelijk na de duyn kant: en heeft weleer gehoort onder het
graafschap van Egmond.
Claas Bruin in Noordhollandse Arkadia uit 1732° schrijft over de
tussen Egmond-Binnen en Castricum gelegen ambachtsheerlijkheid
Bakkum: ....voorheen was hier een kapel, welk gebouw nog in we
zen is, alsmede een Rechthuis en School, deze plaats liad veel last in
1573 door het volk van Don Frederik, dat van de belegering van
Alkmaar hier doortrok"De korte beschrijving van de kapel "welk
gebouw nog in wezen is" doet denken aan Schoemaker.
Willem Hofdijk.de negentiende-eeuwse 'minstreel van Kennemerland'
bezong de schoonheid van dit land in veel poëtische en historische
contexten. D. van Deelen citeert hem in zijn boek 'Historie van
Castricum en Bakkum'. Maar diverse van Hofdijks geschriften rep
pen niet van Bakkums kapel, wel van die in Wimmenum: de kapel
van Sint-Cosmas en Damianus, dichterlijk in de twaalfde eeuw ge
plaatst. Eén keer, in de 'Kroniek der Kennemer Vrijbuiters'14, (over
de strijd in de jaren 1573-1576 van de Kennemers tegen de Spaanse
troepen) wordt Bakkum genoemd: "al had het een eigen kapelle, niet
veel meer dan een gehucht aan het duin En op de overzichtskaart
in kleurendruk vanuit het zuiden getekend, werd de kapel aangeduid.
Hofdijk zegt niets over de oorsprong der kapel.
J.C. van der Loos schrijft in 1925 in een artikel' over een menings
geschil met betrekking tot het geestelijk rechtsgebied over Bakkum
en Wimmenum "dat de heerlijkheid Bakkum sinds 1351 een kapel
bezat welke door graaf Willem V uit dankbaarheid werd gesticht en
aan S. Cunera was toegewijd", met in een voetnoot: "Volgens een
aantekening van pastoor Bommer te Castricum"
Deze aantekening van Bommer is echter tot dusver niet teruggevon
den.
Nieuwe feiten
De vondst van twee documenten uit het jaar 1439, die bewaard wor
den in de archieven van de Abdij van Egmond15, legde de basis voor
de visie dat de bouw van de kapel te Bakkum veel later plaatsvond
dan Hertog Willem van Beieren zich in 1351 wellicht had voorge
steld, namelijk meer dan tachtig jaar later, rond 1439.
Het eerste te citeren document is gedagtekend 9 maart 1439. Dit hand
vest betreft een overeenkomst gesloten tussen enerzijds de schout en
geburen (bestuur) van Bakkum en anderzijds de pastoor van de kerk
van Egmond, waar het 'buurschap' Bakkum onder viel. De over
eenkomst regelt in de eerste plaats de geestelijke bediening van een
altaar in de kapel van het dorpje Bakkum en de verdeling van de
offerandes en andere inkomsten die aan dit altaar toevielen. In de
tweede plaats wordt overeengekomen dat vanaf dat moment de dor
pelingen wekelijks en voor een onbeperkte periode tweemaal per
week de mis bij dit altaar mogen bijwonen. In de derde plaats wordt
bepaald dat de mis opgedragen moet worden door de pastoor of zijn
kapelaan ofwel door een plaatsvervanger, tegen een redelijke belo
ning en volgens de regels, alles ter ere Gods en voor het zieleheil van
hen die met dit doel een bijdrage in contanten hebben gegeven. In de
10