Strandroof in vroeger eeuwen De aangespoelde ladingen konden een belangrijke waarde vertegen woordigen. waarvan de kustbewoners een graantje probeerden mee te pikken. Tijdens een aanlandige storm hoopte menig kustbewoner op de vondst van een gestrand schip of op de lading van een schip dat was vergaan. Met een beetje geluk kon je dan aan soms waarde volle goederen komen die het in die tijd toch al armoedige bestaan van de kustbewoners wat kon verbeteren. Het is lang geleden voor gekomen dat arme kustbewoners door misleidende of valse seinge- ving van vuurbakens of andere lichten opzettelijk schepen op de kust hebben laten stuklopen. Zelfs pogingen van schipbreukelingen om het vege lijf te redden, probeerden ze te verijdelen, omdat een schip waarvan niemand levend aan wal kwam, als 'goed zonder eigenaar' werd beschouwd. Er werd vroeger na een schipbreuk geplunderd, ge roofd en soms gemoord. Reeds in de Middeleeuwen zijn er aanwijzingen dat het veel voor komende plunderen van schepen als een onrechtmatige handeling werd beschouwd. Vanaf de twaalfde eeuw worden er onder anderen door Engelse koningen straffen ingevoerd op het plunderen van sche pen. In die tijd was een op strand geworpen schip een welkome buit voor de heer van de kuststrook. Omstreeks 1440 werd door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, bepaald dat de van schipbreuk af komstige goederen tegen betaling van bergloon aan de rechtmatige eigenaars moesten worden teruggegeven. De heren van de kuststrook waren dan aan de rentmeester financiële verantwoording schuldig over het door hen gevoerde beheer van de wrakgoederen. Dit beheer liet vaak te wensen over. Zo werd bijvoorbeeld in 1442 Heer Jan van Egmond uitgenodigd naar 's-Gravenhage te komen om rekenschap af te leggen van het onrechtmatig in bezit houden van strandgoede ren. Ook keizer Karei V was fel gekant tegen het gesignaleerde misbruik dat schipbreukelingen met schip, lijf en goed vervielen aan de strand heren. Hij regelde in 1529 de strandvonderij voor onze kust: in een plakkaat stelt hij dat degenen die goederen of zeedriften verdonke remanen 'tot selfs eijgen baet ende prouffijt'als dieven moeten wor den aangemerkt. Hij voegt er evenwel aan toe, dat veel van dergelij ke mensen worden gevonden onder de strandbewoners en hij gelastte de rentmeesters langs de kust te reizen ter voorkoming van strand roof. In de praktijk kwam hiervan weinig tot niets terecht. De rent meesters konden dit voor de gehele kust niet controleren en de kust bewoners vonden het plunderen van gestrande schepen en het buit maken van aangespoelde goederen de natuurlijkste zaak van de wereld. werden er 23 mensen gearresteerd, voornamelijk uit Petten. Egmond aan Zee en Wijk aan Zee. Maar niet minder dan 250 dorpelingen uit Petten en naburige dorpen onttrokken zich aan de justitie door de vlucht te nemen. Tijdens dit onderzoek werd ook Leonard Tempelaar, schout van Castricum en baljuw van Bakkum. gehoord; bij de arres tanten zaten geen bewoners van ons dorp. Jacob van Foreest. Heer van Petten en Nolmerban, riep tien maanden later met succes de cle mentie in van het Hof van Holland. Er heerste namelijk bittere ar moede in Petten tengevolge van het feit dat het merendeel der kost winners was ondergedoken. Zijns inziens was de publieke strafoe fening op 25 maart 1768 al voorbeeld genoeg geweest. Nieuwe ernstige gevallen van strandroof deden de Staten van Holland en West-Friesland besluiten om een Commissie onder leiding van IJsbrand 't Hoen in te stellen met de opdracht een efficiënte regeling ter beteugeling van de excessen te maken. In het rapport van 13 ok tober 1768 zegt deze Commissie o.a. 'dat de stranden dezer provin cie een zeer slechte reputatie hebben, zo erg zelfs dat zeelieden, in gezetenen der provincieliever op de kust van een naburig Koninkrijk, waar de kuststrook onder toezicht staat, zouden stranden dan hier' en verder dat: 'rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden aan ge strande goederen gepleegt werdende, thans ten top zijn geresen, en bij ons slimmer zijn dan bij veele woeste volkeren, dat van alles, wat eenigsints tot redding van menschen en goederen konde strekken, ge- noegsaam niet op eenig zeedorp gevonden wierd' Naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie volgde in 1769 een nieuwe regeling van de strandvonderij. Zo werden genera le strandvonders aangesteld te Oostvoorne, Scheveningen. Zandvoort, Egmond aan Zee. Texel en Vlieland. Deze generale strandvonders beschikten over helpers, de zogenaamde 'gequalificeerden'. waar van er twee op ieder dorp moesten zijn, die dagelijks (bij stormweer ook 's nachts), de een noordwaarts, de ander zuidwaarts, het strand moesten inspecteren. Organisatie van de strandvonderij in de eerste helft van de 19e eeuw Voor 1852 heeft Castricum in organisatorische zin geen bemoeienis gehad met de strandvonderijHet is lastig te achterhalen hoe de strand vonderij na de Franse tijd vanaf 1814 in het Koninkrijk der Nederlanden was georganiseerd. Uit het provinciaal archief blijkt dat de Noord- Vrouwe Elisabeth Dorothea strandt in 1767 te Petten Twee eeuwen later is er nog niet veel veranderd. Herhaaldelijk ontving IJsbrand 't Hoen als procureur- ge neraal in criminele zaken over Holland, Zeeland en West- Friesland klachten over schandelijke roofpartijen op ge strande schepen, het verdonkeremanen van strandgoede ren en plundering van aangespoelde lijken. Wel hadden de rentmeesters inmiddels in elk zeedistrict drie strandvon ders onder zich die strandroof moesten beletten, maar vele waren oud of gebrekkig of woonden te ver van het strand. In de praktijk hadden de kustbewoners vrij spel. In de cember 1767 gelast 't Hoen de heren Mr. Pieter van Nolst en Hendrik Collot d'Escury om in Petten een onderzoek in te stellen naar de 'schandelijke rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden' dooreen tomeloze, op roof beluste me nigte, gepleegd na de stranding van het Oost-Indisch Compagnieschip 'Vrouwe Elisabeth Dorothea'. Vervolgens Oostindiëvaarder uit het midden van de 18e eeuw. 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2001 | | pagina 6