Nederlandse landschap. Ook de rivieren die een uitweg naar zee zoch
ten en daarbij afzettingen achterlieten, hebben verder aan het wor
dingsproces bijgedragen.
In de voorlaatste ijstijd (het Saalien van 360.000 tot 235.000 v. Chr.)
was ook de noordelijke helft van Nederland met landijs bedekt.
De stuwende werking van het landijs heeft in Noord-Holland de kei-
leembulten van Texel. Wieringen en de hoogte van Het Gooi doen
ontstaan. Groot-Brittannië was toen met het vaste land verbonden en
Westelijk Nederland was dus geen kustgebied. Met het afsmelten van
de ijskap (tijdens het Eemien: de periode tussen beide ijstijden) ont
stond de Noordzee. Groot-Brittannië werd hierdoor van het vaste
land gescheiden en delen van West- en Noord-Nederland werden
door de zee overspoeld. Tijdens de daaropvolgende ijstijd, het
Weichselien. rukte het landijs weliswaar minder ver op dan tijdens
het Saalien. maar toch had dit een daling van de zeespiegel tot ge
volg, waardoor de Noordzee weer droog kwam te liggen.
Na de laatste ijstijd begon het klimaat milder te worden. De ijsmas
sa's smolten weg en de van hun ijslast bevrijde gebieden veerden
omhoog, Scandinavië met 200 a 300 m en Schotland ca. 100 m.
Tegelijkertijd daalde de Noordzeebodem en het daaraan grenzende
Nederlandse, Duitse en Zuid-Deense gebied. De Noordzee werd weer
met smeltwater gevuld. Door deze proeessen werden de Britse ei
landen rond 7.500 v. Chr. definitief van het vaste land gescheiden.
De ontwikkeling van de kustbarrière vanaf 6000 v. Chr.
De ontwikkeling van de huidige kustbarrière is een proces dat zich
vooral onder invloed van de zeespiegelstijging na de laatste ijstijd heeft
afgespeeld. Gedurende vele eeuwen vertoonde het Noord-
Hollandse landschap verwantschap met de tegenwoordi
ge Wadden en bestond er geen lange duinenrij.
Naast zeespiegelstijging spelen nog andere processen BHÉMÉ1
een rol bij de vorming van de kustafzettingen. Vooral w'.' -
tijdens stormen is golfwerking een krachtig vervoer-
middel voor het transport van sediment, voornamelijk
zand, zowel aanvullend als onttrekkend. De getijwerking is een an
der belangrijk proces. Langs de Noord-Hollandse kust heeft de ge-
tijstroom een zuid-noordrichting. Deze getijstroom kan grote hoe
veelheden zand verplaatsen. In het verleden speelden zeegaten daar
in een bijzondere rol; zij voerden het sediment het achterliggende ge
tijbekken binnen en ook deels weer naar buiten, vergelijkbaar met
het Marsdiep en de huidige Waddenzee.
Het Nederlandse kustgebied werd gedurende de laatste 8000 jaar
vooral door de nimmer aflatende invloed van de zee gevormd. De
stijging van de zeespiegel ging bijzonder snel; tot ongeveer 4000 v.
Chr. met iets meer dan één meter per eeuw. Er bestond toen een vrij
open kustgebied, waardoor de zee diep het land kon binnendringen.
Geheel Noord-Holland en het IJselmeergebied waren toen één groot
getijdengebied. De hoogte van Texel daarentegen vormde een zan
dige kaap die geleidelijk aan door de zee werd aangetast. Het was
zodoende lange tijd een sedimentatiebron voor de Noord-Hollandse
kust. In de periode tot 4000 v. Chr. werd de Noord-Hollandse kust
lijn gekenmerkt door een aantal zeegaten. Zij lagen ter hoogte van
Hoofddorp, Haarlem, onder Uitgeest en bij Alkmaar-Bergen. Geheel
West-Friesland lag in de invloedssfeer van het grote zeegat bij Bergen.
Een ander zeegat, ongeveer op de plaats van het Noordzeekanaal,
drong Midden-Kennemerland binnen. Na 4000 v. Chr. leidde de ver
minderde stijging van de zeespiegel tot verzanding van de getijden-
geulen en de zeegaten. Aan de tot dan toe oostwaartse verplaatsing
van de kustlijn kwam een einde. Op de nu gestabiliseerde zandpla
ten ontstonden de eerste strandwallen. In Noord-Holland kwam de
meest oostelijke kustlijn te liggen op de lijn Uitgeest-Haarlem. Maar
de strandwallen vormden nog geen gesloten geheel en er bestond
daarachter nog steeds een uitgestrekt waddengebied.
Tijdens de periode 2500-1300 v. Chr. werden alle zee
gaten geleidelijk aan gesloten, met uitzondering van het
zeegat onder Uitgeest. Dit zeegat bleef open. omdat er
een verbinding met de Vecht, een minder belangrijke zij
tak van de Rijn was ontstaan en het zeegat dus een af
wateringsfunctie had gekregen. Wel verplaatste de mon
ding zich geleidelijk aan meer naar het noorden; dit als
Water
Wad
Moge grond
Duin
Omstreeks het begin van
de jaartelling was de kust
van Midden-Noord-
Holland meer naar het
westen aangegroeid en de
gehele kustlijn nagenoeg
gesloten. (Zagwijn 1986).
(figuur rechts).
Noord-Holland om
streeks 2100 Chr. De
kustboog van de
Noordkop is gesloten en
ligt in een vooruitge
schoven positie, terwijl
de kust van Midden-
Noord-Holland nog erg
open is. Het zeegat van
Bergen is bezig te ver-
landen, maar het zeegat
bij Uitgeest staat in ver
binding met een zijtak
van de Rijn en heeft
daarmee een afwate
ringsfunctie. (Zagwijn
1986) (figuur links).
46