Thijs en Alie namen na lang beraad de zaak over. Ze kochten de boel eigenlijk voor het schuldbedrag. De achterstallige belastingen kre gen ze daarna nog op hun nek. Toen ze begonnen, was het dus hele maal niets. Thijs en Alie hadden geen van beiden geld. En dat kon je ook moeilijk van de bank krijgen. De hoop planken waaruit het res taurant bestond, telde niet mee als onderpand. Van de familie kregen ze weinig medewerking. Het was uiteindelijk dokter Van Nievelt die ze uit de brand hielp. Bij de bank verklaarden ze hem voor gek, dat hij op zo'n boeltje geld leende. Ze zijn hem eeu wig dankbaar. Hij heeft overigens veel mensen in Castricum zo ge holpen. Zo is het restaurant zestig jaar van vader op zoon in de familie ge bleven. Niek, Alie en Thijs hebben het 32 jaar gedaan. Het restau rant werd in april opgebouwd; in september braken ze weer op. Zonder een dag vrij. Ze sliepen ook op het strand. Hun dochtertje verzucht te zelfs eens. dat ze wel eens een 'echt' dagje naar het strand wilde. Samen met vader en moeder dus, achter een windscherm. Werken aan de zeereep Om wat geld te verdienen moest Thijs 'van alle hout pijlen maken' (dit is net zo'n uitdrukking als 'roeien met de riemen, die je hebt'). Broer Niek en Alie dreven het restaurant. Thijs was er alleen 's avonds en in de weekeinden. Hij had zijn baan ook wel nodig, want het res taurant leverde niet veel geld op. Noord-Holland was voor de Amsterdammers een uithoek. De tunnels bestonden nog niet, dus als het niet zulk mooi weer was, bleven ze thuis. Thijs werd onderaannemer bij zijn eigen baas, een aannemer voor Rijkswaterstaat. Riet werd in aangenomen werk geplant. Voor de aanvang van het werk zorgde hij zelf voor het transport van het riet. Voor het vervoer bij opbouwen en afbreken van het restaurant werd voor de oorlog paard en wagen gebruikt. De gebroeders hadden zich van wat meer modernere middelen voorzien. Ze hadden drie half- trucks op het strand, uit een dump gekocht. Er reden er twee, de der de was voor de reserveonderdelen. Hij had ook twee 'Willies' (Willy Overland, jeeps) voor het lichtere werk. Oorlogssouvenirs: een vestzakonderzeeër Ze hadden er al eens een paar keer aan getrokken met de truck, maar het gevaarte was niet van zijn plaats te krijgen. De onderzeeër lag op zijn kant. Aan de zichtbare kant waren er lege torpedobeugels te zien. Maar zou er aan de andere kant toevallig nog wel een torpedo zitten? De rest van het werk verliep toch wel wat voorzichtiger. De torpedo zat er inderdaad nog, zeven meter lang. Een man van de mijnoprui- mingsdienst moest, nadat hij de plek had afgemeten, een deel van de beplating met een snijbrander weghalen. Toen kon hij pas bij de be- De berging van de vestzakonderzeeër. 36 drading komen en de torpedo onschadelijk maken. Jan en alleman had een veilig heenkomen gezocht, maar Thijs stond er met zijn neus bovenop. Toen de man hem vroeg of hij niet liever weg ging, kreeg hij te horen dat Thijs ervan uitging dat hij wist wat hij aan het doen was. Thijs was bar geïnteresseerd in de schroef - een torpedo heeft een dubbele schroef -, maar daar kon hij mooi naar fluiten. Het spul zou in Den Helder tentoongesteld worden. Thijs moet er nog steeds naar toe. Na de oorlog was er veel werk met het opruimen van alle hinder nissen die de Duitsers op het strand hadden opgeworpen om een in vasie te verhinderen. Aardig om te weten is dat sommige versperrings- werken een tweede leven hebben gekregen. Zo was er een soort 'booby-trap'; palen met een muts van beton, waarlangs struikeldra- den bevestigd waren. Die draden waren verbonden met een lading onder de muts. Van die betonnen mutsen stond een hele partij op het strand. Het PWN nam op een gegeven moment contact op met Rijkswaterstaat. Ze konden er wel een aantal gebruiken. Sinds die tijd dienen zij als wegwijzer voor de argeloze duinbezoeker, als de bekende 'piramides'. Mijnen in allerlei vormen en maten spoelden aan. Er waren jaren dat ze daarvan zo'n 1500 kilo van het strand haalden. Ook tegenwoor dig kan je nog regelmatig een mijn aantreffen. De echte monsters wa ren de zeemijnen. die dingen meten zo'n anderhalve meter. Als die bij het aanspoelen ontploften, en dat gebeurde wel eens, dan vond je de dag erop een strook verschroeid duin van zo'n vijftig meter. En dan lag hij bij de waterlijn. Als de wind ongunstig was, barstten er ruiten in Castricum, vier kilometer verderop. Dus dan kun je je de kracht van de explosie voorstellen. Geen wonder dat een schip er door naar de kelder gaat. Begravingen De Duitsers sprongen vaak niet fraai om met aangespoelde lijken, die van de geallieerden dan, niet met die van hun eigen makkers. Ze lieten ze gewoonlijk een tijd liggen. Als ze dan al vanwege de stank begraven moesten worden, werden die lichamen aan de voet van de duinen met een laagje zand erover in een kuil gegooid. Thijs was in die hoek helm aan het planten en zag de 'graven'Hij voelde de be hoefte om ze toch een beetje christelijk te markeren met een kruis van drijfhout erop. De Duitsers sloegen de kruisen er weer af. Ze dreigden zelfs, dat als hij dat nog eens zou flikken, hij er bij zou komen te liggen. "Waarom? Het zijn toch ook mensen!" "Nee," was het categorische antwoord, het zijn moordenaars." De bezettingstroepen waren al wat oudere mensen, niet bijzonder fanatiek, maar hiermee waren ze niet mak kelijk. Je stompte zelf ook af; op een gegeven moment zag je ze niet eens meer als lijken, enkel nog als voorwerpen, obstakels. Hij heeft heel wat vliegtuigen in zee zien storten. Niet te begrijpen, maar de pilo ten probeerden tot elke prijs de zee te halen, in plaats van op het strand te landen. En de Duitsers lieten ze zo verdrinken. De reddingsboot van Egmond mocht er ook niet voor uitvaren. Het was voor Thijs een harde opvoeding, waarmee hij langzamerhand leerde leven. Thijs had het nooit zo bijgehouden, maar Alie wist het wel: acht men sen had hij uit het water gehaald, waarvan twee dood. Daar telde hij dan niet alle zelfmoorden bij. De rit van elf centen Zo noemt hij het eerste verdrinkingsgeval dat hij zelf meemaakte. Het betrof één van twee broers die altijd bij elkaar waren. Vijf leden van de reddingsbrigade waren 's avonds aan het oefenen. Deze jon gens keken toe. Het was een rotzee, een noordwester, een zwarige zee, afgaand water en een mui voor Castricum. Laten we het nog even afwachten"zei Thijs maar later was het toch "Goed. wat willen jul lie nu eigenlijk doen." Ze wilden door de brekers heen. op de bank.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2001 | | pagina 36