Midden-Kennemerland rond het jaar 1000 Inleiding In de loop der tijden veranderen het karakter en de organisatievor men van samenlevingen en daarmee ook de menselijke verhoudin gen. Tijdens de Middeleeuwen werd het christendom verspreid en waren de wereldlijke heersers er op uit om hun machtsgebieden uit te breiden. Zij schrokken er zelfs niet voor terug om zich middels de verspreiding van het christendom hun greep op de macht te verster ken. Dankbaar maakten zij gebruik van de kerkelijke organisatie structuur. Men had er blijkbaar zelfs geen moeite mee om de ziels zorg en de wereldlijke macht in één hand te verenigen. Zo was de bisschopszetel te Utrecht lange tijd het centrum van geestelijke en wereldlijke macht. Niet alleen samenlevingen veranderen, ook landschappen zijn aan veranderingen onderhevig. Natuurlijke processen, waarbij wind en water in ons land belangrijke elementen zijn. oefenen voortdurend hun invloed op het landschap uit. met als gevolgen aanslibbing, ero sie en aan- en verstuiving. Later is het menselijk ingrijpen daarbij ge komen en in steeds toenemende mate. Nederland bestaat dan ook voor het grootste gedeelte uit een. door mensenhanden tot stand ge bracht, cultuurlandschap. In dit artikel wordt een impressie gegeven van de verhoudingen tus sen de geestelijkheid en de wereldlijke heersers in Midden- Kennemerland omstreeks het jaar 1000. de landschappelijke verande ringen die zich voltrokken en de positie van de gewone kustbewoners. Voorgeschiedenis Tot ver in de vroege middeleeuwen was in Noord-, West- en Midden- Nederland de macht in handen van de Friezen. Het was Karei Martel die in 719 het huidige Noord-Hollandse kustgebied veroverde en van af 734 behoorde ook het huidige Friesland en Groningen tot zijn rijk (zie ook het artikel 'Castricum in het jaar 0'). Zijn kleinzoon. Karei de Grote, veroverde de rest van Noordoost-Nederland en Noord- Duitsland. Waarin de Romeinen faalden, slaagde Karei de Grote. Hij versloeg en onderwierp de Germanen tot aan Scandinavië. Zijn rijk strekte zich uit vanaf Zuid-Jutland tot aan de Middellandse Zee. Hij werd bijgestaan door ambtenaren (graven) die in hun districten (graaf schappen) de keizer vertegenwoordigden. Zij waren belast met de zorg voor rust en orde. voor de rechtspraak, voor de inning van de belastingen en in tijden van oorlog voor het bijeenbrengen en aan voeren van een leger. Op het bestuur van de graven werd vanwege de keizer stelselmatig toezicht uitgeoefend door rondreizende hoge functionarissen. Na de dood van Karei de Grote, in 814, volgde zijn zoon Lodewijk de Vrome hem op. Deze liet drie zoons na. die in 843 het Karolingische rijk - genoemd naar Karei de Grote - in drieën deelden. Lodewijk de Duitser (804-876) ontving Oost-Frankenland. Lotharius (795-855) het Middenrijk en Karei de Kale (823-877) West-Frankenland. Ons land behoorde tot het Middenrijk van Lotharius. Na de dood van kei zer Lotharius werd het Middenrijk weer onder zijn drie zonen ver deeld. waarbij Nederland een deel van Lotharingen werd. Het centrale gezag was zwak en gedurende de gehele 9e eeuw had Nederland te leiden onder de invallen van de Deense Vikingen. De Karolingische vorsten waren daar niet blij mee en bang dat in het Friese gebied opnieuw een machtsblok zou ontstaan. Zij probeerden de Denen aan zich te binden door aan vooraanstaande Vikingleiders gebieden in leen te geven, in de hoop dat zij zich lieten gebruiken voor hun gevestigde belangen. Viking-hoofdman Rorik zou onder andere Kennemerland in leen ontvangen hebben. Hij en zijn trawanten worden in enkele Egmondse volksverhalen genoemd, waardoor ver ondersteld wordt dat het centrum van zijn leengoed bij Egmond ge zocht moet worden. De Deense leenmannen bleken echter niet altijd betrouwbaar te zijn en hadden zo hun eigen belangen. En de Friezen zelf? Velen keerden zich tegen de Deense invallers en vreemde heer sers. anderen schaarden zich aan hun zijde en vergezelden hen op hun tochten naar andere landen. Het waren roerige tijden. Hendrik de Vogelaar, koning van Duitsland, wist in 925 de Lotharingse heren aan zich te onderwerpen, waarmee ook Nederland in de 10e eeuw een deel van het Duitse Rijk werd. Gezag en macht De staatkundige band met het Duitse Rijk als eenheidsstaat was ta melijk los en het centrale gezag nogal zwak. Rond 1000 kwam het leenstelsel in opkomst, waarbij de koning of keizer zijn gezag uitoe fende via zijn getrouwen die hij voor hun diensten beloonde met graafschappen. Dankzij het erfelijk worden van deze lenen konden sommige graven in deze periode de grondslag leggen voor zelfstan dige staatjes. Lange tijd was Utrecht - zetel van de bisschop - in ons land het gees telijke en bestuurlijke middelpunt. Maar naarmate de macht van de Duitse keizers taande, groeide de invloed van Gelre. Holland. Zeeland en Brabant. De bisschop van Utrecht kreeg veel met hen te stellen. Tegen het jaar 1100 was het graafschap Holland gevormd. Evenals elders in ons land had zich hier een grotere leenstaat ontwikkeld uit verschillende kleinere graafschappen, waaronder Kennemerland. Texel en Maasland. Uiteindelijk vormde de Schelde de ondergrens van het graafschap Holland, de bovengrens was de kop van Noord- Holland. dat vaker West-Friesland werd genoemd. Daar woonden de nog steeds op hun onafhankelijkheid beluste Friezen. Het ontstaan van het Hollandse gravenhuis laat aan duidelijkheid te wensen over. Historische feiten werden slechts in geringe mate opgetekend. Daardoor zijn er te weinig bronnen die geraadpleegd kunnen worden om helderheid te verschaffen. Pas in de 12C eeuw ontstond het gra- venregister. Dirk I wordt wel beschouwd als de stamvader van de Hollandse graven. De abdij v an Egmond en de heren van Egmond Een bijzonder aspect van de vroege middeleeuwen is de introductie van het christendom. Willibrord kwam in 690 met een aantal met gezellen uit Ierland naar ons land en stichtte na de Frankische vero vering in 719 te Velsen en Heiloo de eerste kerken in Holland. Een van zijn helpers, Adelbertus. wordt wel de apostel van Kennemerland genoemd. Hij overleed in 740 en werd begraven aan de voet van de duinen bij Egmond. Over zijn graf werd een houten kerkje gebouwd, dat door de Noormannen meermalen werd verwoest, maar door de plaatselijke bevolking ook weer werd opgebouwd. Later, waarschijnlijk begin 12e eeuw, verrees er een stenen kerkje. In 922 kwam de heerlijkheid Kennemerland in het bezit van ene Dirk die graaf was in het Hollandse kustgebied. Daaronder viel ook de ge- dachteniskerk met het graf van Sint Adelbertus. Het verhaal gaat dat Adelbertus enkele malen in een droom aan de non Wulfsit was ver- 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2000 | | pagina 9