De 'Franken' leefden oorspronkelijk, net als de Friezen, juist buiten
het Romeinse rijk in een gebied dat nu als oostelijk Nederland en
westelijk Duitsland te kenschetsen valt. Toen het Romeinse rijk in
eenstortte, veroverden de Franken eerst België en Noord-Frankrijk.
Ze kregen steeds meer macht en invloed en accepteerden al vroeg het
Christendom. Frankische leiders leerden Latijn en namen veel ge
woonten uit het christelijke Zuid-Europa over. De Franken waren
meedogenloos in hun machtspolitiek. Uiteindelijk veroverden zij het
grootste deel van West-Europa en versloegen zelfs de Arabieren.
Naar de Franken is Frankrijk genoemd. De Friezen geloofden ten tij
de van de verovering van hun gebied door de Franken (door hofmeier
Karei Martel in 719) nog niet in Christus. De Franken vonden dat de
Friezen eveneens moesten gaan leven volgens de christelijke le
vensbeschouwing. Vanaf de verovering van het kustgebied door de
Franken vinden we in onze regio de restanten van kruissymbolen en
kerkjes. Veel oude heidense gebruiken verdwenen vanaf dat moment.
Het gebied dat we nu kennen als 'Friesland' was het meest hardnek
kig in zijn weerstand tegen de christelijke overheersing, vandaar dat
de provincie vernoemd is naar dit roemruchte volk. Ook het noorde
lijke en oostelijke deel van Noord-Holland heeft nog lang weerstand
geboden aan overheersingen vanuit het zuidwesten, vandaar dat deze
streek nog altijd West-Friesland wordt genoemd. Het is merkwaar
dig dat zo weinig mensen iets afweten van de geschiedenis van de
Friezen, terwijl het een geheel eigen, opmerkelijk stuk cultuurhisto
rie voor onze provincie vormt. Het Friese aardewerk bijvoorbeeld,
dat in de Romeinse tijd gemaakt werd en bij opgravingen op grote
schaal gevonden wordt, getuigt van een hoogstaande traditie, met een
groot en zeer karakteristiek vormenspectrum.
Een overzicht over het opgravingsterrein van de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
{ROB) in 1996. Hoewel er maar een halve hectare grond
werd onderzocht, leverde het zo veel materiaal op dat
het enkele jaren duurde voordat de ROB zijn rapport
klaar had. Er worden in dit rapport veel vragen over
onze geschiedenis beantwoord, maar er is ook nog heel
veel onbekend gebleven (of nog onduidelijker gewor
den). De antwoorden op vele resterende vragen liggen
waarschijnlijk nog steeds verborgen in de bodem van
Castricum (boven).
PWN-boswachter Kees Zonneveld raapt een prehistori
sche scherf op uit het zand van de 'Wei van Brasser'. In
1998 werd op dit terrein een groot aantal scherven gevon
den, die erop kunnen duiden dat diep onder het zand een
nederzetting verborgen ligt. De oudste scherven die hier
werden gevonden, stammen uit de Vroege Ijzertijd ca.
700 voor Christus) en zijn de oudste die ooit op
Castricums grondgebied zijn gevonden. Het is mogelijk
dat een deel van de gevonden scherven verband houdt met
het buurtschap 'Aremwaarvan we weten dat het ten
noordwesten van Bakkum heeft gelegen en in de Vroege
middeleeuwen is overstoven door duinzand (onder).
Vindplaatsen in het jaar 0
Hoe zag Castricum er uit in het jaar 0? Castricum bestond waar
schijnlijk uit een open gebied met veel waterstromen, wadplaten en
hogere zandruggen met zilte vegetaties en hier en daar kleine bos
schages. Rond het jaar 0 bestond er in het mondingsgebied van het
Oer-IJ een getijdenwerking vanuit de Noordzee, die de vorming van
grote bossen en veen vrijwel onmogelijk maakte. Geleidelijk aan
werd de zee-invloed misschien zelfs toen al minder en minder, om
dat in de monding steeds opnieuw duinzand kwam te liggen, waar
door het zeewater niet meer goed binnenkwam. Dit zorgde ervoor
dat het rustiger werd in het gebied dat we nu Castricum noemen.
Tussen 100 voor Christus en ongeveer 300 na Christus was dit ge
bied relatief dicht bevolkt. Vermoedelijk was de situatie voor de vee
teelt ideaal, was het klimaat goed en de politieke situatie stabiel (zie
de volgende paragraaf). Op de hoogste delen van het zandige Oer-
IJ-sediment, de stroomwallen, kon op vele plaatsen gewoond wor
den en vee geweid. De Friezen woonden niet in dorpen, maar in af
zonderlijke hoeven. Een langwerpig woonstalhuis van zo'n dertig
meter lang, met enkele schuren erbij. Er lagen wat akkers omheen en
de boerenerven waren vaak omheind met palen en vlecht
werk.
Woonplaatsen uit de periode rond het jaar 0 zijn voor ar
cheologen vrij makkelijk te herkennen, omdat het aarde
werk uit die periode een karakteristieke versiering heeft.
Deze versiering kan bestaan uit twee typen: 'kamstreek-
versiering' en 'streepband-versiering'. Bij 'kamstreek-ver
siering' lijkt het of de pottenmaker of - maakster met een
kam allerlei gekrulde vormen in de nog natte klei heeft ge
streken. Vaak kruisen de lijnen elkaar. 'Streepband-aar-
dewerk' vertoont één of enkele ingekraste lijnen direct on
der de rand van de pot. De wetenschap poogt al lange tijd
deze versieringsvormen, die soms apart van elkaar worden
6