Siem Scheerman, geboren 8-4-1923
Mijn vader Nicolaas had een tuin waar nu de Kleibroek ligt, hij was
tuinder en groenteventer. Ze noemden dat 'wijkerboer' Wel een paar
honderd tuinders uit Beverwijk. Heemskerk en Castricum ventten
hun groenten uit in Amsterdam.
Het ging met de boot naar Amsterdam vanuit Beverwijk. Die vertrok
om 4 uur 's nachts. In Amsterdam, bij de Prins Hendrikkade gingen
de spullen op de kar waarmee ze naar hun wijk reden. Bertus Buter
uit Castricum bracht de spullen naar Beverwijk. Later bracht Niek
Scheerman het met zijn T-Fordje naar Amsterdam. Die had zijn zaak
op de hoek van de Verlegde Overtoom en de Dorpsstraat, waar nu
een snackbar is.
Dat was begonnen in de tijd dat er geen veiling was. In de twintiger
en dertiger jaren tot in de oorlogstijd hebben we in Amsterdam twee
dagen per week (dinsdag en zaterdag) gevent. Die wijk moest je ko
pen. Mijn vader heeft hem van een Kees de Wit overgenomen die
veilingmeester werd. In de zomer had je de meeste soorten groenten
en in de winter niet zoveel. Hij had ook wel eieren op de kar die hij
weer kocht van de boeren in de buurt, o.a. Klaas Veldt, Louter en
Hogenstijn op de Brakersweg. Ook geslachte konijnen en kippen
werd verkocht en zelfs kiefteieren voor de oorlog.
Mijn grootvader, ouwe Sijmen, woonde aan de Brakersweg, naar
hem ben ik vernoemd. Het huis staat er nog en Toon Hollenberg
woont erin. Mijn grootvader ventte met boter, kaas en eieren. Hij liep
helemaal naar Santpoort met een kar. Hij was ook tuinder; hij had
aardappelen land in het duin en had ook land aan de Groenelaan. Toen
mijn grootvader op leeftijd kwam hij bij ons in huis. Ik zie hem nog
zitten bij de kachel. Toen ik 11 of 12 jaar was overleed hij daar. Mijn
grootmoeder overleed al in 1900. In het begin ging het goed in
Amsterdam. Toen verdiende hij een paar centen. In de crisistijd ver
diende hij ook niet meer als een daggeldje. Wij moesten altijd hel
pen in de tuin. Dat hoorde erbij. We hadden alleen vacantie als het
vroor. Dan werd de haag geknipt en dan was het werk op. In de zo
mer mochten we één keer met vader mee naar Amsterdam: de laat
ste dinsdag van de vacantie. Alleen als het regende nam hij ons niet
mee. Het moest dus niet regenen anders ging het uitje aan onze neus
voorbij.
moeten vervangen. Toen was er een zwager van hem overleden. Later
in de oorlog heb ik hem ook vervangen. Toen had hij natuurlijk een
hoop klanten. De handkar ging helemaal leeg wat hij ook meenam.
Het venten was een aflopende zaak steeds meer tuinders brachten
hun spullen naar de veiling. Tocht heeft mijn vader nog tot 1956 in
Amsterdam gevent. Toen mijn broer Bertus ging emigreren stopte
hij ermee.
Mijn broer Niek werkte bij de groentezaak van Jan Stengs
Ik kreeg op een gegeven moment verkering. Tuinen waren er niet dus
je moest een baantje zoeken. Toen ben ik begin 1949 bij Van Gelder
en Zonen begonnen in de Cellulose-fabriek. Eind 1981 werd ik ont-
Siem Scheerman op de arm van zijn moeder voor de ouderlijke
woning.
Ik ben toen wel vaak mee geweest met mijn vader
als hulp bij het venten. Om hem te kunnen ver
vangen als hij ziek was moest je de klanten na
tuurlijk kennen. Anders wist er geen mens waar je
naar toe moest. Hij was trouwens nooit ziek. Een
keer in 1942 hebben mijn broer Bertus en ik hem
Nicolaas Scheerman en zijn vrouw Johanna
Benning omstreeks 1936. V.l.n.r.: de zoons Niek,
Bertus en Simon en de dochters Joop. Bels en Sjaan
(de jongste Anna is nog niet geboren
We werden niet van school gehouden; we hadden wel landbouw-
verlof in de zomer als je een jaartje of elf was. Ik ging naar de
Augustinusschool tot mijn dertiende jaar. Toen had ik 7 klassen door
gelopen. De onderwijzers weet ik nog op volgorde: Juffrouw Kuiper,
meester Bodewes, meester Greuter, meester Vermeulen. In de vijf
de klas had ik wel drie meesters, dat was eerst Van de Vrede, toen
Blum, toen Louwe. In de 6e klas volgde meester
Vermeer, die noemde we Dove Gerrit en tenslotte
meester Van Westen. Toen ik van school kwam
kreeg ik een lange Manchester broek en ging toen
meteen aan het werk in de tuin.