Het statige Hermana State aan de
Dorpsstraat in 1944, waar de familie
Grond in de vakanties verbleef.
Bertus, Stuifbergen. Heideman ging zaterdags altijd naar die barbier
om zich te laten scheren.
op matrassen op de grond. Als we om 9 uur
door moeder naar bed gestuurd werden,
gingen we erheen. Dan kwamen we eerst
door de keuken bij Heideman.. Hij woon
de eerst achter zijn winkel, maar bewoon
de nu zelf een deel van Hermana State. Dan
kregen wij eerst een kopje koffie en mijn
broer een sigaartje en bleven we zitten klet
sen tot half elf. Dan moesten we van hem
naar bed. Er was geen electrisch licht op
de zolder, gingen we met een oliepit naar
boven. Als het 's morgens licht werd, ging
beneden de deur open en riep Aaf
Heideman, een van de kinderen,"Jongens
half acht." Dan begon de dag weer en gingen we bij moeder ontbij
ten in het huis van Juffermans.
De Dorpsstraat was toen een stille straat, waar op zondag de boeren
met hun koetsen naar de kerk kwamen. De tram reed al niet meer. Na
de dood van burgemeester Lommen, betrok burgemeester Sloet tot
Everlo op Hermana State de eerste 2 grote kamers, die wij zaal 1 en
2 gedoopt hadden. Daar konden wij toen niet meer in. wel in een an
der deel van het huis. een intieme gezellige kamer. Daar volgden we
in spanning -via de radio- de Olympische Spelen in Berlijn van 1936.
Als het regende maakten we legpuzzels net de afbeeldingen van De
Uiver en de Pelikaan Toen woonden we dus met Sloet, zo noemden
de Castricummers hem kortweg, in een huis. Hij was wat agressief,
kort van memorie en een beetje ontactisch. Als hij thuis kwam, liep
hij met zo'n gezicht rond. Zei Heideman: "Sloet, wat is er nou weer."
"Ik heb gedonder gehad in de gemeenteraad, die kerels willen ook
nooit wat en toen heb ik ze uitgefoeterd." Dan zei Heideman: "Man,
dat ken je niet doen." Er zaten toch eerbiedwaardige leden in als
Hemmer en Kuijs. Maar hij kon niet zo goed aan ze wennen. Mijn
vader sloot zich ook bij Heideman aan en zei. dat hij dat niet zo moest
doen. "Praat ze maar een beetje naar de mond, anders heb je geen
leven hier."
Eens per jaar was er kermis op het oude veilingterrein aan de
Dorpsstraat. Mijn vader ging dan met andere mannen bij café Broksma
zitten, waar nu 'Onder de pannen' zit. Dan dronken ze daar een bor
reltje. Wij stadskinderen zagen nooit een kermis. We vonden het
prachtig om de kermis te zien opbouwen. Wij mochten de draaimo
len in en ballengooien. Er was ook een 'Steile wand', een soort gro
te ton. waarin een man op een motorfiets tegen die steile wand op
reed. Die heette Pillon, het was toen 1936. Heideman stelde mijn va
der toen voor om Hermana State van hem te kopen. Hij had geld no
dig, maar ook voor mijn vader waren het crisisjaren. Vader kon het
geld niet uit de zaak trekken. Bovendien waren de verbindingen te
slecht om elke dag op en neer te rijden. Mijn vader wilde eigenlijk
wel graag. De prijs voor het kapitale huis met grote tuin was f 3000,-.
Hij hoefde het niet eens in een keer te betalen, elke maand f 100,-
was ook goed. Het ging toch niet door. Het was natuurlijk ook een
oud -uit 1790- houten huis, dat geschilderd moest worden en opge
knapt. Het was een prachtig houten huis met turven als isolatie op
gevuld. In 1937 kwamen we nog een keer terug in Castricum. maar
toen konden we niet meer in Hermana State terecht. Toen zijn we bij
bakker Juffermans, later Uljee, terechtgekomen. Daar was niet zo
veel ruimte voor ons, dan gingen wij kinderen op de zolder van
Hermana State slapen. Daar lagen we dan weer op die grote zolder
Dat was onze laatste zomer in Hermana State. We gingen niet meer
op vakantie in Castricum. Maar vader ging wel vaak naar de duinen,
hij had een jaarkaart. Maar door de oorlog hield alles op. je mocht
de duinen niet meer in. Na de oorlog -1947- belde mijn vader mij een
keer op en zei: "We zitten in hotel Russink in Castricum"Eerst heet
te dat hotel Bakker en later Komman. Zij kwamen daar regelmatig
tot zijn dood in 1953. Toen ik getrouwd was en in Amsterdam woon
de, wilde mijn vrouw de stad uit. Zij had ook een band met Castricum,
kamperen met de gidsen bij de boer, waaraan zij goede herinnerin
gen had. Zij leerde daar To Juffermans kennen, die ook bij de gidsen
was. In 1957 ging ik naar Biesterbos en kocht daar op papier het huis
aan de Jan van Nassaustraat 11. Zo keerden we in 1958 terug naar
Castricum. hoorde ik weer de kikkers en de eendjes kwaken. Wat
woonden we prachtig, volkomen buiten. Vanuit huis liepen we zo de
wei in, tussen de schapen door. In het dorp kwam ik mensen tegen,
die ik nog kende van vroeger. Peperkamp leefde niet meer, maar het
pand stond er nog. En ook Hermana State. Er was toen nog niet zo
gek veel veranderd ten opzichte van voor de oorlog. De Oranjebuurt
was er inmiddels en de Torenstraat. Wat ik mij van vroeger herinner,
was een heel klein dorp, begrensd door de Dorpsstraat. Schoolstraat.
Breedeweg en de Burg. Mooijstraat. Verder was er eigenlijk niks.
Vanaf 1958 verdwenen langzamerhand de landerijen, werd alles vol
gebouwd. Zo zag ik de le Groenelaan, van mijn herinnering, ver
dwijnen door de bebouwing. Tijdens die bouwactiviteiten ontstond
een ruzie tussen de aannemers, Biesterbos en Flink, dacht ik. Bij de
bouw zorgde ik er wel voor. dat ik een architect in de arm nam, om
op de bouw van ons huis toe te zien. Ik kocht het hoekhuis toen voor
f 25.000,- en voor f 2.000,- kreeg ik er nog een garage bij.
De koopakte moest opgemaakt worden door notaris Van Cranenburgh.
die toen in Hermana State woonde. Toen ik binnen kwam. zei hij:
"Grond, kom binnen, jij weet de weg hier." En zo zat ik daar weer in
zaal 3. Van Cranenburgh draaide zijn verhaal af en ik keek in de ruim
te rond. Het was allemaal oud. verveloos en verwaarloosd. Ik schrok
uit mijn herinneringen op. toen Van Cranenburgh mij vroeg de akte
te ondertekenen. Toen wij ons voorstelden aan pastoor Goes, zei hij:
"O, Grond van Hermana State." Toen ik gepensioneerd kwam ik tot
mijn verrassing jullie (6e) Jaarboekje tegen met het artikel 'Wat was
Hermana State'. Herinneringen kwamen toen boven aan een geluk
kige kindertijd. Met weemoed heb ik in 1964 de sloop gadegeslagen
en het huis langzaam zien opbranden. Ik stond erbij dat de aannemer
al die plankjes in een brandende ketel gooide.
28