duin. We hadden van die ouderwetse katoenen zwempakjes aan.. Verkleden deden we tussen de strandstoelen. Als we thuiskwamen, zaten we allemaal onder het zand. werden eerst de Limburgse kin deren afgespoeld en later de rest. Als we in de le Groenelaan gingen spelen, was het hoogtepunt de bel van het spoor, als de bomen dicht gingen. Voor ons Amsterdammertjes was dat prachtig, dat zag je bij ons niet. We wach ten dan tot de trein kwam. met de stoomlocomotief voorop en mees tal veel goederenwagens. We telden ze en schreven dat op. Op zon dag moesten we naar de kerk in Castricum. Gezamenlijk liepen over het spoor door de velden met aardappelen en zo naar de Dorpsstraat. We liepen het hele land door, via plankjes over sloten tot we bij de Kleibroekerweg kwamen. Alles was nog land. En het dorp klein. Pastoor Engering was er. Bij de kerk was het spannend, boeren die in hun sjees naar de kerk kwamen, op zijn zondags gekleed, in het zwart, de vrouwen een kapje op met een rieten hoedje. Naar de kerk gaan. was toen een hele onderneming. Toen Engering stierf, kwam pastoor Van Oostwaard. Hij stelde zich aan mijn ouders voor als: "Ik ben pastoor Van Oostwaard, twee nulletjes, een beetje S en Ten het mannetje van een eend." Het contact met Wokke bleef bestaan. Wokke had ook een auto. een luxe wagentje, van het merk Whippet. Op een keer had hij zin om naar ons in Amsterdam te gaan. Maar toevallig hadden wij zin om naar Wokke in Bakkum op visite te gaan. En on derweg zagen wij in de verte een bekende auto aan komen rijden. Het was bij de brug in Halfweg. Dat kon je toen makkelijk zien. Wokke draaide toen maar om en met zijn allen naar Bakkum. In de aardbei- entijd plukte Wokke voor ons een slof aardbeien, die met de bode naar Amsterdam werd gebracht. En zo hadden wij om 12 uur voor f 2.50 heerlijke verse aardbeien. Wokke en mijn vader zijn in hetzelf de jaar 1953 gestorven. Om de een of andere reden bleven wij een paar jaar weg uit Bakkum. En op een gegeven moment zei mijn vader: "We gaan naar Castricum," het was 1934. We reden met inmiddels een andere Dodge naar de Dorpsstraat. Daar stond een groot huis. met een grote voor deur en aan weerskanten een groot raam. 'Hermana State' stond op de voorgevel. Het was heel deftig en leeg. In de grote gang stond een mooie staande pendule, die elk half uur heel deftig 'bim-bam' sloeg. Het leek wel een paleis met openslaande deuren naar de overdekte veranda. Dan kwam je in de tuin en als kind kon je het eind daarvan niet zien. Ik liep maar door. tot ik eindelijk aan een straat kwam. dat de Cieweg bleek te zijn. Ik was toen 13. Er waren 2 grote kamers aan de linkerzijde, een voor- en achterkamer. Wij noemden dat zaal 1 en 2. Aan de andere kant nog een grote kamer, zaal 3, en een grote keu ken. Het was een enorm pand met wat oude meubels en breekbare spullen, die van mijn moeder in de kast moesten vanwege het breek- gevaar. Een grote tafel werd op de veranda gezet, waar we konden eten. Bezoek kwam, zoals toen gebruikelijk, achterom. We hadden contact met de familie Stuyt, een notaris, geen familie van de archi tect. die de RK kerk en het gemeentehuis gebouwd heeft. Zij woon den aan het einde van de Dorpsstraat bij de spoorovergang in een gro te villa. Voor hun huis was een sloot met een bruggetje naar hun huis. Mijn vader hield van de duinen. Als hij 's avonds van zijn werk kwam. vroeg hij ons mee. de duinen in. Dan gingen we bij Komman het spoor over en door de Duynkant, dat toen nog een bewoonde buurt was, naar Kijk Uit. Ook 's winters, als we in Amsterdam waren, gin gen we met hem naar Castricum. Dan liepen we over het strand in de kou. Dat is tot het laatst zo gebleven. Wij hielden van Castricum. De familie Wokke in 1929 in de tuin achter het huis. De broertjes Grond in de tuin aan de Nassaukade in Amsterdam, de verteder staat rechts. Mijn vader is er nooit gaan wonen. Hij heeft er nog wel aan gedacht om Hermana State te kopen. Het huis was van H.J. Heideman. Die had een manufacturenwinkel De Zon aan de Dorpsstraat, waar nu Huitinga is. Met Heideman gingen we fietsen over die bomenweg naar de Schulpvaart bij Limmen. Daar bij de brug was een cafeetje van Kees de Groot, kregen we een flesje Fosco. tegenwoordig heet dat Chocomel. Vaak vingen we niks, maar als we wat vingen, moest mijn moeder die visjes schoonmaken en bakken. Later gingen we bij het Kanaal bij Akersloot vissen. Wat genoot ik van dat alles. Het Noordhollandse landschap, in alle rust. een met zon overgoten weg en boten, die door het Kanaal voeren en achter ons een melkrijder, die de melkbussen kwam brengen en de volle meenam. Dat waren heerlijke uitjes. In Hermana State, waar we een hele maand woon den, was een grote zolder boven. We woonden daar met zijn achten, mijn jongste zusje was toen vijf. Als je 's morgens wakker werd. dacht je: "Wat woon je toch lekker in dit dorp." Hoorde je in de ver te de smederij van Cor Peperkamp. Het slaan op het aambeeld. Daar besloeg hij de paarden. Buiten op straat stond een stellage, waar een paard in moest staan om beslagen te worden. Als hij niks te doen had. stond hij op zijn klompen buiten voor de smederij. Later, toen er niet meer zo veel paarden waren, ging hij over op fietsen. Mijn vader kocht voor mijn kleine zusje een fietsje bij hem, zo kon ze in onze tuin fietsen leren. Dat kon makkelijk, zo groot was die. Moeder zei wel dat we niet door de perkjes mochten fietsen, want dan gingen de plantjes kapot. Maar dan zie Heideman: "Och, laat die kinderen toch." Op zaterdag moesten we de tuin opknappen, zodat die zondags weer netjes was. Aan de overkant van Hermana State had Heideman dus zijn winkel en daarnaast stond een houten huisje, daar woonde Jan van Benthem. de postbode met zijn vrouw. Huitinga heeft het later als opslagruimte gebruikt. Toen werd alles gesloopt en heeft Huitinga dit erbij getrokken. De auto van mijn vader mocht van Heideman ge stald worden in de doorrijstal. waar nu 'Het Theater' is. Daarnaast zat slager Van der Woude en daarnaast de kapperszaak van Grote 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2000 | | pagina 27