Aardewerk- en beenvondsten. "Een bijzonderheid
was een grof kunstmatig aangepunt runderbot, dat
'goed in de hand' bleek te liggen en dat ons deed
denken aan één ofander slagwerktuig"aldus Van
Deelen en Schermer (tekening A. Schermer).
waarnemen kwam door een zeer toevallige omstandigheid. De drag
line had de donkere laag ter plaatse juist tot in het midden van de
bouwvoor afgeschraapt. Zodoende kwamen de rechtlijnige ploeg-
sporen bloot te liggen en toen een felle westenwind wat van het los
se zand uit het midden van de sporen in lengterichting deed weg
stuiven en weer opvulde met wit duinzand, waren de ploegsporen bij
zonder duidelijk te zien. Toen we dat voor het eerst zagen was het of
de landbouwer van 1200 of 1300jaar geleden zijn akker zojuist had
verlaten. Foto 's hiervan gemaakt laten dit duidelijk zien.
Meer naar de diepte werden geen sporen van bewoning aangetrof
fen. Toch kwamen uit het diepste gedeelte van de werkput zeer inte
ressante vondsten voor de dag. Zo troffen we bijna in het midden van
het afgegraven gedeelte weer een, min of meer, venige laag aan met
over een oppervlakte van meer dan 100 meter veel resten van hout.
Dit zou een laagte geweest kunnen zijn, waar bij een eventuele over
stroming alles naar toe gespoeld is. Gezien de vele
stukken hout zal het terrein vaker overspoeld zijn
en alles in de grote kuil terecht gekomen zijn. Er
waren stukken hout bij die door het heen en weer
spoelen geheel rond afgesleten waren
Onder de vele houtresten waren twee stukken die,
vanwege hun vorm, nader bekeken moesten wor
den. Het ene stuk hout was plat, 17,5 cm lang, 12,3
cm breed en gemiddeld 1,3 cm dik. Het kwam erg
overeen met het steekgedeelte van een houten schop.
Het andere stuk was rond met gebogen punten en
vertoonde veel overeenkomst met een boemerang.
De heer HJ. Calkoen, die ik de stukken het eerst
liet zien, was hoopvol gestemd en raadde mij aan
de stukken hout te laten onderzoeken. Ik zond bei
de stukken naar de ROB te Amersfoort. Drs. H.
Halbertsma was zo vriendelijk zich met het on
derzoek te belasten en berichtte ons dat ons ver
moeden wel eens juist kon zijn, alhoewel hij be
twijfelde of een boemerang in het winderige kust
gebied ooit bruikbaar is geweest. Op zijn advies
ging "de schop" voor nader onderzoek naar Dr.
G.M.J. van der Poel, directeur van het
Landbouwmuseum der Landbouwhogeschool te
Wageningen. Dr. van der Poel antwoordde: "Het
lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat het voorwerp het
blad van een schop is geweest."
Het onderzoek van de boemerang ging minder vlot.
Dit stuk ging, eveneens op advies van Drs.
Halbertsma, in november 1962 eerst naar het
Museum voor Volkenkunde en vandaar naar het
Museum van Oudheden, beide te Leiden. Aldaar
zou Prof. Dr. H. Brunsting zo vriendelijk zijn zich
met dat onderzoek bezig te houden. Dit onderzoek
is nog niet afgelopen zodat we u daar nog geen uit
slag over kunnen geven."
De zorg om het bodemarchief
Hoe het met de (veronderstelde) boemerang is af
gelopen, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat Van Deelen en Schermer
toen al pleitten voor een betere samenwerking tussen de grondver-
stoorder en de onderzoeker van het bodemarchief. Het bodemarchief
is immers maar één keer te raadplegen! Graag stel ik u in de gele
genheid om kennis te nemen van het tekstgedeelte, van het in
Westerheem gepubliceerde artikel, waarin zij deze wens onder woor
den brengen:
Tenslotte het voorgaande kort samenvattend kunnen we volstaan
met op te merken dat een belangrijk graafwerk midden in een duin
gebied aan onze westkust de kans heeft geboden waarnemingen te
doen, die zowel voor de duingeschiedenis als voor de archeologie
van belang zijnBij één en ander is opnieuw duidelijk geworden hoe
zeer de wetenschappelijke waarden afhankelijk zijn van de omstan
digheden en methoden waaronder een werk wordt uitgevoerd. In be
schreven geval zijn de resultaten min of meer begunstigd door het
24