kele roerige jaren, waarin het Franse gezag, mede door de militaire nederlagen, afbrokkelde en de gouverneur het zwaar te verduren kreeg. Nadat militairen van de anti-Franse alliantie vanuit Duitsland tot Deventer waren doorgedrongen, stortte in november 1813 het Franse bewind in ons land volledig ineen. Onder chaos en oproer trokken de Franse militairen zich terug. In verschillende plaatsen kwam het met steun van overgelopen militairen tot een tijdelijk be wind van politici met enig gezag. Op 30 november 1813 landde de erfprins van Oranje in Scheveningen, om als koning Willem I een nieuwe periode in de geschiedenis van ons land aan te vangen. Aan het Franse bewind was een einde geko men, tot vreugde van een groot deel der bevolking. Ook van Nuhout van der Veen en de Castricumse bevolking? We weten het niet. Tot slot De balans opmakend van het sociale beleid in de Franse periode is de indruk dat, in overeenstemming met het landelijke beeld, ook in Castricum de armoede onder de inwoners eerder toe- dan afnam. Cijfermatig is dit niet scherp te onderbouwen, maar een aanwijzing vormen archiefgegevens over de dorpsomslag, een plaatselijke be lasting, zoals die in 1812, toen de Franse overheersing ten einde liep, werd geheven. Aan de hand van een register van de R.K. kerk uit 1811 is het hoofd beroep van de meeste met name genoemde belastingplichtigen te achterhalen en kan een beeld van de belastingdruk binnen de ver schillende beroepsgroepen worden verkregen, zoals samengevat in de navolgende tabel. Het betreft de belastinggegevens van 103 per sonen. In 1812 telde Castricum 720 inwoners, verdeeld over ca. 125 belastingplichtige huishoudens, zodat de tabel een vrij volledig beeld geeft van de sociale status van de Castricumse gezinnen, op grond van de aanname, dat de belastingheffing daarvan een weerspiegeling vormt. Een aantal Castricumse kostwinners was betrokken bij de schelpin dustrie, de meesten als schelpenvisser, maar een enkeling ook als schuitenvoerder bij het transport van de schelpen. Uit de tabel is dui delijk, dat dit een weinig florissant beroep was, dat laag op de maat schappelijke ladder scoorde. Dat geldt ook voor de Castricummers, die in 1812 als dagloner, dus seizoenarbeider, werkzaam waren. Dit in grote tegenstelling met de boeren, de meesten veehouders, maar ook enkele landbouwers, die zich gezien het patroon van de be lastingheffing gemiddeld in een veel grotere welvaart mochten ver heugen. De tabel suggereert een wisselende sociale status van Castricummers, waarvan men het beroep onder 'ambachten en nijverheid' kan rang schikken, zoals bakker, slager, schoenmaker, metselaar, wagenma ker, kleermaker etc. Het cijfermateriaal is hier te gering, om nog een verder onderscheid te kunnen maken tussen 'slechte' en 'goede' be roepen. De meeste belasting in deze categorie betaalde een Castricummer, die als 'koopman' is benoemd en die woonachtig was op het Schulpstet. Als we de beide laagste belastinggroepen als maatstaf nemen, dan komt er een sociale onderlaag naar voren, die ca. 30% van de Castricumse kostwinners en hun gezinnen omvat, voornamelijk schel penvissers en dagloners, geconcentreerd in armoedige huisjes rond de Schulpvaart en langs het duin, met soms meerdere gezinnen in één woning. Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat geen belasting werd geheven van personen, die als armlastig werden aangemerkt en van de ondersteuning leefden, zodat Castricum in 1812 een relatief armoedige bevolkingsgroep herbergde, waarvan men de omvang wel op rond de 40% van de inwoners kan taxeren. Gezien dit percenta ge. kan men Castricum aan het eind van de Franse periode moeilijk een welvarend dorp noemen, ondanks de aanwezigheid van een aan tal relatief rijke boeren, die vrij riante boerderijen bewoonden in de Kerkbuurt, de Oosterbuurt, het Noordend of op Bakkum. Wim Hespe Bronnen: Aten, D.: "Als het gewelt comt...". Politiek en economie in Holland benoorden het IJ, 1500-1800, Hilversum, 1995. Baars, F. en Hopman, M.: Tweehonderd jaar brandweer in Castricum, Stichting Werkgroep Oud-Castricum, 18e Jaarboekje, 1995. Elias, A.M. en Schölvinck, P.C.M.: Volksrepresentanten en wet gevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd, 1796-1810, Amsterdam, 1991 Fritschy, J.M.F.: De patriotten en de financiën van de Bataafse Republiek. Hollands krediet en de smalle marges voor een nieuw beleid (1795-1801), 's-Gravenhage, 1988. Glorie-van der Steen, A.C. en Zuurbier, S.P.A.: De Castricumse familie Glorie, Stichting Werkgroep Oud-Castricum, 7e Jaarboekje, 1984. Gou, L. de: Dagboek van een patriot. Journaal van Willem Hendrik Teding van Berkhout, 's-Gravenhage, 1982. Honig, G.J.: De landing van het Engels- Russische leger in Noord-Holland, De Zaende 4(1949). Rijksarchief Noord-Holland, Gewestelijke Bestuursarchieven 1799-1810. Schama, S.: Patriotten en Bevrijders, Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1813, Amsterdam, 1989. Schutte, G.J.: Een Hollandse dorpssamenleving in de late achttiende eeuw, Franeker, 1989 Streekarchief Alkmaar: - Oud-Archief Castricum, nrs. LlL2, Lil. - Oud-Rechterlijk Archief Castricum, nr. 160. Voets, B.: Nieuwsblad van Castricum en Om streken, 1971. Zuurbier, S.P.A.: Wie was Joachim Nuhout van der Veen, Stichting Werkgroep Oud- Castricum, le Jaarboekje, 1978. Dorpsomslag Aantal aanslagen per persoon (guldens) Schelpnering Dagloners Boeren Ambachten en nijverheid 2,10 12 8 1 1 4,20 8 1 - 2 8,40 9 - 6 5 12,60 6 2 5 7 23,10 - - 8 1 31,50 - 1 7 2 56,70 - - 6 1 79,80 - - 4 - Totaal 35 12 37 19 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1999 | | pagina 22