zware kritiek te verduren kreeg. Niettemin wist Castricum met een
aantal andere gemeenten van het duinkavel een vermindering van de
verponding te bewerkstelligen, het laatst in 1798.
Als gevolg van de economische malaise, kwamen niet zozeer de wel
gestelde boeren, als wel de kleinere bedrijven en de seizoenarbeiders
in de verdrukking. Naarmate de eeuw verstreek namen de werk
loosheid en de armoede toe, ook in Castricum.
De Bataven en het armoedeprobleem
Ondanks een groot aantal bestuurlijke maatregelen die men als een
aanzet tot democratisering kan zien, slaagden de Bataven er niet in
de sociale en economische problemen op te lossen.
De nieuw gekozen volksvertegenwoordiging schonk wel degelijk
aandacht aan het lot van de armen en kwam met een plan, dat zijn
tijd ver vooruit kan worden genoemd: het maken van de armenzorg
tot staatszaak. Men schatte het aantal bedeelden in de Bataafse
Republiek op niet minder dan 25% van de 1,9 miljoen inwoners. Op
basis van veronderstelde noodzakelijke jaarlijkse ondersteunings-
kosten van gemiddeld f. 75,- per bedeelde, leidde deze schatting tot
de conclusie, dat uitvoering van een algemeen ondersteuningsplan
de staat ruim 35 miljoen gulden per jaar zou kosten, een veel te hoog
bedrag om in de begroting te kunnen inpassen. En dus veranderde er
weinig in de armenzorg.
De Bataafse regenten slaagden er ook niet in het belastingstelsel ten
gunste van de armen en minvermogenden te hervormen, wat niet ver
wonderlijk is, want de Bataafse Republiek was een vazalstaat van
Frankrijk en kreeg te maken met grote financiële verplichtingen,
waaronder kosten van legering van Franse troepen. De belastingdruk
werd in feite nog opgevoerd. Een maatregel, die in het kader van de
armoedebestrijding werd overwogen was de afschaffing van de ac
cijnzen op de eerste levensbehoeften, maar onder invloed van fi
nancieel deskundige volksrepresentanten uit de wereld van bankiers
en ondernemers, kreeg ook dit voorstel geen instemming.
Castricum
Aangenomen kan worden, dat ook het patriottische bestuur in
Castricum weinig kon doen om de lokale economische situatie te ver
beteren en de armoede tegen te gaan.
De door Nuhout van der Veen in 1795 aangekondigde 'heerlijke om
wenteling van zaken' had voor de inwoners niet de gesuggereerde
'heerlijke gevolgen', integendeel.
Hoewel dat niet de schuld was van het nieuwe bewind, verliep reeds
het eerste jaar van de Bataafse vrijheid voor de Castricumse bevol
king vrij desastreus, door de grote brand van 29 juli 1795, waarbij in
het centrum nabij de kerk vijf huizen, een stal en een schuur in de as
werden gelegd. Hierdoor kwamen acht Castricumse huisgezinnen in
zulke zorgelijke omstandigheden te verkeren, dat zelfs in Beverwijk
een collecte werd gehouden, die ruim 93 gulden opbracht.
Over hoe het de inwoners in economisch opzicht tot aan de rampza
lige oorlog in 1799 verder verging, zijn weinig gegevens beschik
baar. De raadsnotulen uit die periode, waarvan zelfs een deel ont
breekt, verschaffen hierover geen informatie. In principe zouden de
vanaf 1777 jaarlijkse bijgehouden dorpsrekening inzicht kunnen ver
schaffen maar zij zijn vrij moeilijk te interpreteren, omdat bij de uit
gaven steeds tekorten werden meegerekend, die in verband met le
ningen over voorgaande jaren waren ontstaan. Bij correctie hiervoor
zien we. dat over de jaren 1790 tot 1795 in feite de ontvangsten de
uitgaven overtreffen. Er resulteerde dus een batig saldo, dat echter
in genoemde periode wel een duidelijke daling vertoont, van ruim
duizend gulden in 1790 tot minder dan de helft in 1795. Vanaf 1795
tot 1798 gaan de jaarlijkse uitgaven de inkomsten overtreffen en ont
staat een negatief saldo van enkele honderden guldens. Aan de uit
gavenkant treden nu posten op. die te maken hebben met de nieuwe
politieke situatie, zoals kosten voor het organiseren van kiesverga-
deringen en van het afvaardigen van gedeputeerden.
Ook uitgaven voor militaire zaken beginnen nu op de gemeentebe
groting te drukken. Aan Jan Versteege, een logementhouder, werden
herhaaldelijk tientallen guldens uit de gemeentekas uitbetaald voor
de inkwartiering en verteringen van militairen. De Castricummers
Gerrit Captein. Jan Schavemaker, Albert Knaap, Frans van Dijk en
Jacob Kuijs worden genoemd als transporteurs van militaire bagage
binnen de provincie, waarvoor het gemeentebestuur soms pittige be
dragen uitbetaalde van meer dan honderd gulden.
Van de sociale problematiek in Castricum geven dergelijke ge
meentebegrotingen echter geen duidelijk beeld. Er komen bijvoor
beeld geen uitgavenposten betreffende de armenzorg in voor.
Slechts de beschikbare gegevens over een in Castricum in 1798 ge
heven dorpsschot verschaffen enig inzicht in de verhouding arm -
rijk, omdat in dat jaar bij uitzondering niet alleen de totale opbrengst
werd vermeld, maar ook de individuele bijdrage. Castricum telde
ruim honderd gezinnen, waarvan volgens de lijst slechts 42 perso
nen, gezinshoofden of alleenstaanden, voor deze plaatselijke belas
ting in aanmerking kwamen.
De helft van dit aantal betaalde de minimumaanslag, minder dan twee
gulden, wat men in verhouding moet zien tot de hoogste aanslag, die
ruim 46 gulden bedroeg. Uit het patroon van de belastingheffing komt
Castricum niet als een welvarende gemeente naar voren. Als we bij
voorbeeld een vergelijking maken met het dorpsschot dat in dezelfde
periode in Graft werd geheven, dan blijkt dat daar een veel geringer
percentage van de belastingplichtigen het minimum van minder dan
twee gulden moest betalen. Neemt men iets hogere bedragen in aan
merking, dan nemen de verschillen tussen Graft en Castricum af, ter
wijl het percentage Castricumse inwoners, dat een relatief hoge be
lasting moest betalen zelfs aanzienlijk groter is dan in Graft. Dit leidt
tot de voorzichtige conclusie dat Castricum, in vergelijking tot Graft,
meer armen, maar ook meer rijken telde, wat betekent dat de sociale
tegenstellingen in Castricum als groter kunnen worden ingeschat.
Een verklaring is de relatief slechte positie van de boeren op de ver
armde duingronden. Dit in tegenstelling tot de veeboeren met bete
re gronden, zoals in de Castricummer polder, maar ook in Graft, die
nog het minst het slachtoffer waren van de economische malaise. In
de laatste decennia van de 19e eeuw verbeterde hun positie zelfs, on
dermeer door de sterk toegenomen export van agrarische produkten
De historicus Schama relativeert overigens de bijdrage van de rijke
boeren aan het sociale klimaat door op te merken: "De grote boter
en kaasbergen die elke week op de markten van Alkmaar en Edam
te zien waren vormden geen tegenwicht voor de vrijwel volledige in
eenstorting van de handel en nijverheidseconomie van de Noordelijke
Nederlanden. En ook de aanzwellende stroom van armen en be-
hoejtigen werd er niet door gestuit".
En hij constateert dan ook, dat de meest erbarmelijke nooddruft waar
schijnlijk te vinden was op het platteland, daarbij doelend op de klei
ne boerenbedrijven en de werkloosheid onder de seizoenarbeiders.
Toenemend onbehagen en repressie
In veel steden en dorpen van de Republiek bleven ook na de Bataafse
omwenteling groepen burgers in Oranje geloven, veelal heimelijk,
maar soms ook openlijk. Oranje-aanhang trof men vooral in ge
meenten met een overwegend gereformeerde bevolking, omdat de
dominees geen boodschap hadden aan de gelijkberechtiging van alle
godsdiensten. Verder onder de inwoners van vissersplaatsen, waar
men de teloorgang van de visserij terecht aan de Franse politiek toe
schreef. In het algemeen ook onder de bevolkingsgroepen aan de on
derkant van de maatschappij, die hun leefomstandigheden niet za
gen verbeteren. Bovendien nam de populariteit van de Fransen en
Bataven af onder aanvankelijke sympathisanten, vooral door de las
tenverzwaringen, die het gevolg waren van de Franse bezetting. In
de jaren na de Bataafse revolutie bleef de overheid dan ook beducht
voor contrarevolutionaire uitbarstingen van Oranjegezinden en er
werd in dit opzicht zelfs een sterk repressief beleid gevoerd. Dat uit-