Beknotte rechten
Wat betreft de geciteerde kritiek van Nuhout van der Veen en Daendels
op de rechteloosheid van de plattelandsbewoners kan worden aan
genomen, dat zij voornamelijk de van oudsher bestaande tegenstel
lingen tussen het platteland en de steden op het oog hadden, die tot
ver in de 18e eeuw doorwerkten. Bijvoorbeeld de kwestie van het
marktrecht, dat de steden zich hadden toegeëigend. Dorpsmarkten
werden tegengewerkt en als plattelandsgemeenten toch trachtten een
reguliere markt te organiseren, kwamen er bij het provinciaal bestuur
en zelfs bij het landsbestuur protesten uit de steden binnen, die vaak
succes hadden. De stadsbesturen probeerden bovendien de niet aan
een markt gebonden dorpshandel, zoals de winkelnering en het ven
ten, aan banden te leggen. Onder de druk van regelgeving en sanc
ties waren de boeren dus welhaast verplicht om hun produkten zo
veel mogelijk in de steden te verkopen en daar bovendien ook hun
inkopen te doen. Naast de economische bedrijvigheid had dit voor
de steden als bijkomend voordeel, dat accijns kon worden geheven,
zoals de waagaccijns, die als bron van inkomsten voor bijvoorbeeld
steden als Alkmaar en Purmerend niet te verwaarlozen was.
Veel plattelandsbewoners zagen ook met lede ogen aan, dat het recht
tot jacht en binnenvisserij veelal een privilege was van rijke stads
bewoners met aanzienlijke bezittingen buiten de stadsgrenzen, wat
overigens stroperij in de hand werkte.
Een andere beknotting van de rechten van de plattelandsbevolking
bestond eruit, dat de stadsbesturen, veelal onder druk van de gilden,
allerlei vormen van nijverheid monopoliseerden, zoals de weverij,
ververij, touwslagerij, zeilmakerij, houtbewerking en bierbrouwerij,
onder het mom van ongewenste concurrentie, die tot een dramati
sche toename van de werkloosheid in de steden zou kunnen leiden.
In dit verband trok aan de vooravond van de patriottische opstand
een verhandeling van de Zaanse industrieel Adriaan Rogge de aan
dacht, geschreven naar aanleiding van een prijsvraag die in 1771 was
georganiseerd door de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen,
met als vraagstelling de oorzaak van de neergang van de Nederlandse
economie. Rogge bepleitte in zijn rapport de vrijheid van vestiging
van nijverheid en industrie op die plaatsen, waar de goedkoopste ar
beid voorhanden was en verzette zich tegen het stelsel van stedelij
ke invoerheffingen. Zijn denkbeelden werden vooral op het platte
land warm ontvangen en waarschijnlijk hebben ook patriottische lei
ders als Nuhout van der Veen er inspiratie uit geput in hun stelling-
name tegen de onderdrukking van het platteland.
Bataafse initiatieven
Met de komst van de Bataafse Republiek in 1795 kwam de kwestie
van de achterstelling van het platteland ten opzichte van de steden
inderdaad op de politieke agenda.
Reeds in april 1795 werden door afgevaardigden van het platteland
in de voorlopige regering in Den Haag kritische opmerkingen ge
maakt over de aan de dorpsneringen opgelegde beperkingen en werd
de vrije vestiging van bedrijven op het platteland bepleit. Dit stuitte
echter op protesten van stadsbesturen, die het niet met de ware vrij
heid in overeenstemming konden brengen om duizenden inwoners
van de steden in de diepste armoede te storten. In de loop van 1796
werden in de inmiddels gevormde Nationale Vergadering de debat
ten over de positie van de dorpsnering voortgezet. Vooral de sa
menwerkende gilden uit verschillende Hollandse steden bleven zich
echter verzetten tegen meer vrijheid voor het vestigen van bedrijven
op het platteland en drongen aan op onverkorte handhaving van de
lokale invoerrechten. Dit lokte pleidooien uit tot afschaffing van de
gilden, maar zover kwam het vooralsnog niet en de besluitvorming
over de achterstelling van het platteland werd vooruit geschoven.
Ook in het Provinciaal Bestuur van het gewest Holland kreeg de plat-
Na de machtsovername van de patriotten rezen de comités voor het
regelen van allerhande zaken als paddestoelen de grond uit. Met
deze regelzucht werd door tegenstanders van de patriotten nogal
eens de draak gestoken. Hierbij ter illustratie een spotprent op het
Comité van Algemeen Welzijn.
telandsproblematiek aandacht. In december 1796 kwamen elf leden
van dit bestuur, waaronder de reeds genoemde Rogge met een mo
tie, die beoogde om op economisch gebied tot gelijke rechten voor
de steden en dorpen te komen. In maart 1797 werd echter een nega
tief advies uitgebracht. Er waren weliswaar steden die de invoer be
lemmerden, maar men vond het geen algemeen probleem.
De kwestie bleef sudderen tot aan de staatsgreep van januari 1798waar
na een radicaler bewind een grondwet tot stand bracht met een bepa
ling tot verbod op handelsbelemmeringen binnen de Republiek, terwijl
tevens aan iedere burger het recht werd toegekend om op elke gewenste
plaats een bedrijf van zijn keuze te beginnen. Bovendien werden de gil
den opgeheven. Veel belangengroeperingen, waaronder de gilden, hiel
den zich echter niet aan de wet en legden de bepalingen naast zich neer.
Zo bleef bijvoorbeeld het verbod bestaan tot het oprichten van brou
werijen op het platteland. Ook de belastingen op consumptiegoederen,
de imposten, werden niet opgeheven. Vanuit het perspectief van het
platteland maakte het invoeren van de grondwet van 1798 dus niet echt
een einde aan stedelijke bevoorrechting.
Armoede
De 18e eeuw was voor de Republiek een periode van economische
neergang.
De koopvaardij, handel, nijverheid en visserij zakten ineen, met als
gevolg oplopende prijzen en toenemende belastingdruk. Voor de boe
renbevolking telde de eeuw bovendien een aantal ongunstige klima
tologische omstandigheden en natuurrampen, zoals de runderpest.
Ook in Castricum deed de achteruitgang in de economie zich gelden,
waarbij het met andere dorpen uit het zogenaamde duinkavel bo
vendien met een lokaal probleem had te kampen, de verschraling van
de onder het duin gelegen gronden. Castricum raakte door één en an
der in de financiële problemen, waarbij het gemeentebestuur met be
trekking tot de gemeentelijke begroting van het provinciale bestuur
16