Opmerkelijke uitspraken Tijdens de genoemde bijeenkomst in de kerk bereidde Nuhout van der Veen zijn herverkiezing voor met een opmerkelijke redevoering, die hij belangrijk genoeg vond om hem voi ledig in het Resolutieboek van Schout en Schepenen op te tekenen. Een passage in zijn redevoering handelt over de achterstelling van de bewoners van het plat teland, en luidde als volgt: "Wij bewoners van het platte land, die ge ene rechten in de maatschappij hadden maar die onder de drukkenste lasten moesten zuchten, en die in eene dubbele mate draagen, die door de zogenaamde Grooten wierden uitgemer geld, als niets beduidende weezens verachte lijk behandeld, en onder den voet getrapt, zon der ons daartegen te kunnen verzetten. Wij bewoners van het platteland herzeg ik, zul len nu ook deelen in de heerlijke gevolgen van deze waarlijk gezegende omwenteling van zaak- en". Wat betreft de achterstelling van het platteland gooide Nuhout van der Veen er in het vervolg van zijn betoog nog een schepje bovenop: Bij alle geleegenlieeden hield ik u voor, dat vooral het platteland wierd verdrukt en mis handeld, dat het door zwaare en ondraaglijke lasten wierd uitgezoogen. Dat wij door gewel denaars, die noch recht, noch wet willen ken nen, wier geweten was toegeschroeid, wierden uitgeplunderd, dat ons zweet en bloed schan delijk wierd verquist De genoemde achterstelling en verdrukking van het platteland, de ondragelijke lasten en het uit gemergeld en uitgezogen worden door de zogenaamde groten, waar op sloeg dit nu eigenlijk? In dit opzicht was Nuhout's geestverwant, de patriot en militair Herman Willem Daendels, wat meer specifiek in een proclamatie van eind 1794: Mijne Vrinden! hoe gelukkig zullen wij zijn, als ons Land eens ge zuiverd is van al dat Adellijk en Aristocratisch Ongedierte: ja als er geen Drostendiensten meer zullen zijn; als een ieder vrij zal mogen Jagen en Vissenals de Lasten en Ongelden voor een groot gedeel te zullen verminderd zijn, en niet meer voornaamenlijk den armen drukken, zo als thans plaats heeft: en als het Land door braave Burgers en Boeren, bij algemeene stemmen daar toe gekoozen, zal geregeerd worden" Kreeg de 'kleine burger' politieke invloed? Opvallend is. dat veel patriotten, die het in 1795 voor het zeggen kre gen, zelf tot de aristocratie of althans tot een zeer bemiddeld deel van de bevolking behoorden. Wat Castricum betreft is het duidelijkste voorbeeld Joan Geelvinek. heer van Castricum, Bakkum en Croonenburg, baljuw van Amstelland, Waveren, Botshol en Ruige Wilnis en dijkgraaf van Amstelland, de Hoge Zeeburg en Diemerdijk. Zijn vele titels wijzen er al op, dat hij telg was van een zeer gefortuneerde Amsterdamse familie, waar men bestuurlijke functies grotendeels door vererving verkreeg. Hij was op voorname stand woonachtig in een groot grachtenpand en verpoosde zich op zijn buitenverblijven, ondermeer in de omgeving van Beverwijk. In Castricum genoot hij bepaalde rechten en genereerde hij inkomsten uit een vrij groot grondbezit en uit belastingen, die hij mocht innen. Hij behoorde dus eigenlijk tot het 'aristocratisch ongedierte' waarop de geciteerde fulminade van Daendels betrekking had. Nuhout van der Veen, hoewel veel minder gefortuneerd dan Geelvinek. wist zich tijdens zijn Castricumse periode niettemin tot een plaatse lijke grootgrondbezitter op te werken. Hij paste zich bovendien aan de gewoonten van de meer gefortuneerden aan, door het realiseren van een buitenverblijf nabij het duin, te beginnen in 1784, door daar de Duincroft, het Duinakkertje, een woonhuis en een aangrenzende goed onderhouden tuin met vruchtbomen te kopen. In een veel late re periode van zijn leven, in 1816, was Nuhout van der Veen in dusdanig goe de doen, dat hij de buitenplaats Middelhout in de Alkmaarse Hout kon kopen. Een voorbeeld van een andere welge stelde Castricummer, die reeds vóór de Bataafse omwenteling deel uit maakte van het Castricumse gemeen tebestuur en zich daarna wegens zijn patriottische sympathieën zonder pro blemen wist te handhaven was Jan Glorie, een Castricumse hereboer. Hij was veehouder en bezat meer dan 33 ha land in de Oosterbuurt en de Castri cummer polder en bovendien 3 boer derijen aan de Breedeweg. Verder ver kreeg hij door zijn tweede huwelijk bezit aan land in de Schermer. Al met al kan men stellen, dat bij de omwenteling van 1795 de gemiddel de Castricumse burger, laat staan de armlastige inwoner, geen enkele kans kreeg in het dorpsbestuur te partici peren. Dit gold overigens ook voor het landelijk gebeuren. De gewone bur ger kreeg weinig invloed, armlastigen hadden niet eens stemrecht. De reeds welgestelden bleven de dienst uitma ken. Dit was achteraf gezien ook de zwakte van de Bataafse revolu tie. Zij was geen arbeidersbeweging. 'Drukkenste lasten' Met welke door Nuhout van der Veen in algemene zin aangeduide 'drukkenste lasten' hadden de inwoners van Castricum nu eigenlijk te maken? Inwoners met bezit aan huizen, boerderijen en grond werden met een op zichzelf niet geringe directe belasting geconfronteerd, de ver ponding, die tot het begin van de 19e eeuw was gefixeerd op 20% der geschatte waarde van het onroerend goed (de pachtwaarde). Had men ook nog bezit in de vorm van obligaties of een lijfrente, dan werd daarover een procentuele belasting geheven, meestal de zoge naamde 100e penning, die neerkwam op 1% van de waarde. Naar ge lang de luimen van de overheid, kon deze belasting echter aanzien lijk oplopen, door ze frequenter te heffen en het percentage te ver hogen. Vooral de boeren werden verder met een verscheidenheid aan andere directe belastingen geconfronteerd, onder andere op de be zaaide en beteelde landen, op het bezit aan vee (hoorngeld), op het bezit aan paarden (oorgeld) en niet te vergeten de waterschapslasten. Indirecte belastingen werden door alle burgers betaald in de vorm van accijnzen op de eerste levensbehoeften, zoals brandhout, brood, boter, zout, zeep, turf, kolen, bier etc. en op bouwmaterialen. De grootste opbrengst leverde het gemaal, de belasting op het malen van graan, die een directe invloed had op de broodprijzen. De belastinggaarder en de veldwachter, waren op het platteland wei nig populaire figuren. In een belastingspel met speelkaarten uit de 18e eeuw werden zij afgeschilderd als vrees- en schrikverwekkers van de boeren. Het spel accentueerde de ongelijke verdeling van de belastingdruk. Verkeerde men door de uitdeling van de spelkaarten in de rol van de boeren Sijmen of Bartel, dan had men geen recht op uitkeringen uit de pot en moest alleen maar worden betaald. Luitenant-generaal Daendels, commandant van de eerste Bataafse divisie. 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1999 | | pagina 15