Om het vertrek van de schuiten te kunnen regelen, wordt op kosten van de ambachtsheer van Bakkum een afsluitboom in de Bakkummervaart aangelegd. De boom wordt afgesloten met een slot, dat voor zonsopgang en na zonsondergang door de opzichter wordt geopend. Als een schuitevoerder wegvaart moet hij aan de opzichter opgeven zijn naam, hoeveel kruiwagens hij geladen heeft, van welke mender de schelpen geladen zijn en bij welke paal. De opzichter moet hier van een nauwkeurige boekhouding bijhouden. De groot-schippers of de gerechten van Akersloot. Castricum of Bakkum kunnen gelasten om de schelpen, die de schuitevoerder heeft geladen, door de beëdigde schulpmeter te laten nameten. De schui tevoerder neemt van de groot-schipper het geld voor de geleverde schelpen in ontvangst en draagt dit geld af aan de opzichter. De keurmeester De schelpen moeten door de keurmeester, die in Akersloot moet wo nen, worden gekeurd. De keurmeester krijgt daarvoor als meetloon 1 stuiver voor elke schuit van drie hoed, te betalen door de groot schippers. De keurmeester mag geen schulpmender of schuitevoer der zijn, maar wel schulpmeter. Hij zal verder geen deel mogen heb ben in de schelpenhandel. Hij wordt aangesteld door het gerecht van Akersloot. De schulpmeter De schelpen moeten door de schulpmeter, die in Akersloot moet wo nen, worden gemeten. De schulpmeter zal alleen op last van de groot schippers de aangevoerde schulpen moeten meten en krijgt daarvoor als meetloon van de groot-schipper 1 stuiver voor elke hoed schel pen. Als er sprake is van ondermaat dan moet het meetloon worden betaald door de schuitevoerder Hij ontvangt dan een deel van de boete die snel hoger wordt bij toenemende ondermaat. De schulp meter mag geen schulpmender of schuitevoerder zijn, maar wel keur meester. Hij mag verder geen deel hebben in de schelpenhandel. Hij wordt aangesteld door de gezamenlijke regenten van Akersloot, Castricum en Bakkum. De opzichter De opzichter over de schulpmenders en schuitevoerders mag zelf dit beroep niet uitoefenen, noch enig ander aandeel mogen hebben in de schelpenhandel. Hij moet bij het Schulpstet en de (afsluit)boom wo nen. Hij wordt aangesteld door het gerecht van Bakkum en geniet als salaris voor het boekhouden en het opmaken van de rekening een be drag van twee stuivers voor elke schuit, te betalen door de schel penvisser, wiens schelpen worden afgevoerd. De opzichter moet re gelmatig de kruiwagens van de schuitevoerders nazien, of die ge-ijkt en in orde zijn Het geld dat de opzichter gedurende de gehele week van de schuite voerders ontvangt, wordt op maandagmiddag uitbetaald aan de schulp menders, met aftrek van de vrachtlonen van de schuitevoerders en het salaris van de opzichter. De eroot-schippers De groot-schippers of kopers nemen de schelpen af van de schuite voerder voor een vastgestelde prijs. Voor elke bepaling, die niet wordt opgevolgd, is in het reglement een boete vastgesteld; de boete wordt verdeeld voor elk een derde over de aanbrenger, de schout en de armen van het betreffende dorp. De ambachtsheer bemoeit zich met de schelpennering Hoewel we in Castricum vaak niets merken van de rol die de am bachtsheer hier plaatselijk speelde, vormt de schelpenvisserij een uit zondering. Mr. Joan Geelvinck is ambachtsheer van Castricum en Bakkum in de periode 1764 tot 1802. Naar aanleiding van het nieuwe reglement benoemt de ambachtsheer op 15 maart 1771 Dirk de Bruijn tot schelpenvoerder van Castricum. Dirk moet samen met de schelpenvoerders van Bakkum en Akersloot bij toerbeurt de schelpen van de schulpstetten van Castricum vervoe ren voor een vrachtloon van 15 stuivers per schuit schelpen; ook wordt dan Willem van Huijgen benoemd tot opzichter over de schulpmen ders. Door de schout van Akersloot worden een dag later verschillen de schelpenvoerders aangesteld en Klaas Blokker als keurmeester. Al kort na de invoering van het nieuwe reglement is er onenigheid tussen mr. Joan Geelvinck, en de Schout en Schepenen van Akersloot. Geelvinck verblijft veelal in Brussel en bekleedt van 1768 tot 1773 aldaar de functie van Minister Plenipotentiaris van Hare Hoog Mogenden aan 't Hof. Zijn zaken worden hier behartigd door zijn rentmeester Willem Groepen, die woont op huize Cronenburg te Castricum (nu waarschijnlijk boerderij Kronenburg). Groepen had in mei 1771 de schelpenvoerders van Bakkum en Castricum gelast om het keurgeld van één stuiver per schuit schel pen van drie hoed niet af te dragen, omdat het keuren niet. of niet goed gebeurt en de kans bestaat dat de groot-schippers naar elders uitwijken voor een betere kwaliteit schelpen. Geelvinck had beslo ten om een prijsverhoging van drie stuivers per schuit voor de groot schippers op te leggen, en wel twee stuivers voor de opzichter op het Schulpstet en één stuiver, die de keurmeester te Akersloot verdient. Tegen dit besluit komen de poldermeesters van de Groot- Limmerpolder en de Heren van Alkmaar als ambachtsheren van Akersloot en als poldermeesters in het geweer, omdat deze heffing er de oorzaak van zou zijn dat de groot-schippers wegbleven, het geen een groot nadeel betekende voorde Groot-Limmerpolder. Willem Groepen verwijst namens Geelvinck echter naar de keuren en ver meldt dat Akersloot één stuiver trekt voor de keur en de Heer van Castricum, als eigenaar, niet meer dan vijf stuivers vrachtloon trekt van zijn schuiten. In de daaraanvolgende maanden wordt de nodige correspondentie gevoerd tussen Geelvinck, Groepen, de Schout van Akersloot en de burgemeesters van Alkmaar. Pas op 11 april 1772 wordt na onder linge overeenstemming een bijeenkomst belegd in de Oude Schuttersdoelen te Alkmaar tussen de ambachtsheer van Castricum en de burgemeesters en regeerders der stad Alkmaar; de laatsten in hun functie als ambachtsheren van Akersloot. Geelvinck had voor dien uitdrukkelijk te kennen gegeven, dat hij de heren in deze func tie wilde spreken en hen daarom niet wilde ontmoeten op het raad huis van Alkmaar. In een minnelijcke conferentie' in de Oude Schuttersdoelen worden de problemen opgelost en lijkt Geelvinck zijn zin gekregen te heb ben. Het reglement van 18 maart 1771 wordt alsnog bindend ver klaard. Verder wordt nog toegevoegd dat de schulpmeter en de op zichter gehouden zijn een behoorlijk certificaat te geven aan de in- lader met daarop aangegeven nauwkeurig de hoeveelheid schelpen en de prijs van iedere hoed schelpen, opdat de kopers niet door de schippers noch de inladers kunnen worden gedupeerd. In 1775 zijn er nog enkele aanvaringen geweest tussen Geelvinck en de Regenten van Akersloot. De opzichter Willem van Huijgen had een schip van Cornelis Klaasse van Akersloot aan de ketting gelegd, omdat daarmee schelpen buiten de nering om naar Krommenie wa ren vervoerd, wat door de ambachtsheer was verboden. Juriaan Colthoff, de schout van Akersloot, stelt dat Akersloot het recht heeft op de helft van de schelpen. Enkele dagen later laat Colthoff het schip van Pieter Swaaij, die de schelpen voor Bakkum en Castricum ver voert, aan de ketting leggen. Vanuit zijn buitenplaats Horstendael onder Hillegom antwoordt Geelvinck onmiddellijk: dog verwagte nu antwoord van Uw wat de reden is, dat gy de bovegen. Schuyt aen de ketting hebbe gelegt, en of van intentie syt om hem nog langer te houden, sal als dan ook mijne mesure nemen. Uw Ed. kunt versekert syn dat so gy lust hebbe van de saak wederom in de war te brengen, ik als dan sal maken dat de schulpen op ene andere wyse sullen wer den vervoert, opdat mijne inwoonders door caprices niet tot de be de! sak sullen komen, verwagte hierop ten spoedigste antwoord". Het reglement van de schelpnering bleek niet volledig te voldoen, doordat allerlei lieden niet alleen voor zich zelf gingen 'schulpen', 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1998 | | pagina 7