De schelpenvisserij in Castricum
Vele inwoners van Bakkum en Castricum hebben vooral in de voor
gaande eeuwen het beroep uitgeoefend van schelpenvisser. De schel
pen werden door de schelpenvisser met een beugelnet uit het water
geschept en in een schelpenkar geladen. Deze kar werd door een
paard voortgetrokken en als de kar eenmaal vol was, volgde een tocht
via een zandpad over en door de duinen naar het Schulpstet, waar de
schelpen op hopen werden gestort.
Het Schulpstet lag aan de Schulpvaart. Van hier werden de schelpen
in schuiten geladen, die de schelpen over de Schulpvaart naar de
kalkovens van Akersloot vervoerden. Gedurende relatief korte pe
rioden hebben ook in Castricum kalkovens gestaan; in die perioden
werden de meeste schelpen in deze kalkovens tot schelpkalk ver
werkt. De schelpkalk werd in de vorige eeuwen veelal gebruikt als
metselkalk bij de bouw van huizen, kerken of kastelen.
De schelpenvisserij, het vervoer over de Schulpvaart en de kalkovens
hebben een enorme betekenis gehad in het dagelijks leven van de
Castricummers. Velen waren er voor hun bestaan van afhankelijk;
het was zeer zwaar werk waar weinig voor werd betaald, velen had
den dan ook een arm bestaan. Vaak waren er strubbelingen over het
naleven van de voorschriften, die plaatselijk waren ingesteld; enke
len probeerden deze te ontduiken door onder de prijs te verkopen.
Ook de schout Pieter Kieft werd veelvuldig beticht van een oneer
lijke handelwijze in de schelpenhandel. Kortom de schelpenvisse
rij- en handel heeft in de loop der eeuwen zoveel gemoederen in
Castricum bezig gehouden, dat dit onderwerp het hoofdthema vormt
voor dit jaarboekje.
In dit jaarboekje komen allerlei facetten van het schelpenvissen, het
vervoeren en het verwerken van de schelpen in de kalk
ovens, aan de orde. Dit eerste artikel gaat over de schel
penvisserij, waarbij verscheidene plaatselijke verwikke
lingen, betreffende de schelpennering in de afgelopen eeu
wen, worden genoemd. In de hierna volgende artikelen in
dit jaarboekje worden de verwerking van de schelpen in
de kalkovens, de geschiedenis van de Schulpvaart en de
bewoners van het Schulpstet beschreven.
Het schelpen vissen
inhoudsmaat van drie hoed en staat gelijk aan de inhoud van een
schuit vol schelpen. In de opgaven aan de provinciale overheid over
de periode 1851 tot 1861 varieerde de hoeveelheid schelpen, die per
jaar in Castricum werden gevist, door de wisselende weersomstan
digheden nogal sterk: van minimaal 3700 tot maximaal 9368 kubie
ke meter. Volgens diezelfde opgaven werden langs de Noordhollandse
kust de meeste schelpen gevist op het strand van Texel, gevolgd door
de Egmonden, Castricum en Wijk aan Zee.
De schelpdieren
Op het land levende weekdieren, zoals huisjesslakken, bouwen hun
huis op uit koolzure kalk. In de zee levende weekdieren bouwen ste
vige schelpen met op de zeebodem aanwezige grondstoffen. De sterk
te en de dikte van de schelpen is afhankelijk van de omgeving waar
in de schelpdieren leven. De in de branding levende schelpdieren,
zoals alikruiken, maken dikke schelpen. Een brakwatermilieu is min
der gunstig voor de vorming van een stevige schelp. De schelpen,
die langs de Noordzeekust 'gevist' werden, bestonden voornamelijk
uit lege schalen van weekdieren die al lang geleden gestorven wa-
Een fragment van een kaart uit 1844. Aan de onderzijde de Noordzee.
Op dit kaartje zijn met streepjes de twee schelpenroutes vanaf het
strand naar het Schulpstet aangegeven. De route vanaf Bakkum aan
Zee liep langs het commissarishuis en vanaf Castricum aan Zee langs
De Brabantse Landbouw.
De schelpenvissers, ook wel schulpers of schulpmenders
genoemd, schepten bij een dalend getijde de schelpen langs
de waterlijn of visten ze uit de branding met een beugel-
net. Dit werktuig bestond uit een rechthoekige stalen beu
gel met een houten steel. Aan de voorzijde was de beugel
voorzien van een schraapplaat, binnen de beugel was een
net bevestigd. De visser sleepte het beugelnet achteruit
lopend door de branding, totdat het net voldoende gevuld
was. Vervolgens werd de beugel in het water op en neer
bewogen om het aanwezige zand weg te spoelen en werd
de beugel in de kar geleegd. Ook werden de schelpen wel
in hopen op het strand gelegd. Als er voldoende schelpen
waren, werden ze in de schelpenkar geschept. De karak
teristieke schelpenkar stond hoog op twee wielen om de
branding goed te trotseren; de wielen hadden brede vel
gen om niet te diep in het mulle zand weg te zakken. De
kar werd door één paard getrokken.
Om een idee te geven om welke hoeveelheden het ging:
in het jaar 1821 werden er in totaal 1602 lasten schelpen
aangevoerd door ongeveer 60 schulpers. Een last is een