Rechts het 'Lange Pannenhuis' tussen Schulpvaart en Brakersweg
Het zeilschip van Freek Hollenberg volgens een schilderij
van Sijf Portegies.
wind moest het schip worden getrokken; er waren hier geen jaag
paden, je liep gewoon op het land. Later voeren we met de motor. Ik
voer met stenen, schelpen, zand en wat er al niet was, naar Alkmaar,
Koedijk, Akersloot en naar de kalkovens van De Bruijn en De Ruijter
in Uitgeest. Cees de Groot had hier een bouwonderneming. We haal
den daarvoor stenen, grind en zand uit bijvoorbeeld Schoorldam
hierheen en brachten schelpen weg. Ook werd wel mest opgehaald.
Een vracht mest uit Purmerend kostte 20 gulden; daar bovenop kwant
het vaarloon voor heen en terug: 7,5 tot 9 gulden. De lage schuiten
konden onder de brug bij de Limmervoort door. Je moest natuurlijk
wel de mast strijken; dat deed je vlak voor de brug om nog enige
gang erin te houden. Door op je rug te liggen op het dek van de schuit
kon je met je voeten je afzetten tegen palen in het water om de schuit
onder de brug door te krijgen. Er werd gelost bij de insteekhaven-
tjes aan het Schulpstet, niet bij het 'Lange Pannenhuis'Alleen in de
oorlog wel, toen kon je niet verder, vanwege de tankval. Ik heb ook
veel voor de gaarkeukens gevaren; wie in de oorlog niets gedaan
had, lag op het kerkhof: die appelen vaart, die appelen eet. Ik heb
ook aardappelen gevaren voor mensen die van 'de partij' waren en
gelost bij de Limmervoorthet was eind 1944. Toen kwamen er twee
meisjes aan met een hangkar met rode en witte kool. Zij vroegen aan
de schipper: "Heeft U nog wat aardappelen voor ons?"Nee, ze zijn
niet van mij en ik kan een ander zijn rotzooi niet weggeven (schip
per). "Ach, als we maar wat hebben voor moeder"Toen heb ik we
toch maar twee zakken meegegeven. Ik heb later voor NSB-ers veel
bonen, tarwe en aardappelen gevaren: daar is veel van gestolen: de
sluiswachters van Spaarndam hebben er nog 'een vette bek' van.
We bleven meestal de hele week op de schuit en bleven er ook op sla
pen. Alleen in het weekend waren we thuis. Je kon tijdens het varen
binnen zitten onder een kajuitje, de kop van het roer was onder het
kajuit. Als schooljongen liep ik soms tot onder Alkmaar de schuiten
al tegemoet en voer mee. Voor de schipper was het gemakkelijk een
jongen aan het roer, dan kon hij zelf, als er geen wind was, met het
bomen van voor naar achteren lopen. Zo teerde je al heel jong zei
len en teerde je ook de namen kennen langs de vaarroute. Zo had na
elke bocht in de Schulpvaart het vaarwater zijn eigen naam. Het be
gon bij het Schulpstet met het Pepelrakkie, dan de Schuitjes, de Grote
Bocht, het Lange Rak, het Robbenzand. het Limmerend, het Zuidend,
de Moor, de Slikkerdie, de Startingervaart, het Machinerak bij het
gemaal, het Sluisend naar de sluis toe en tenslotte rechts naar het
Limmergat of links onder het Hembruggetje door.
Toen er minder vlet schepen waren om de schelpen te vervoeren, wer
den er door de schilpersvereniging enkele vletschepen aangeschaft.
Deze schepen kregen namen als: 'Door gunst verkregen''Buiten
verwachting' en 'Nooit gedacht'Op het laatste schip voer Wijnand
Lute, die de naam al snel veranderde in 'de Koet'
In juni 1996 had ik een gesprek met Jan Zonneveld over zijn beroep
als vletschipper. Jan vertelde o.a.: "Willem Borst had twee motor-
vletten. De ene vlet 'de Morrelkont' was met melk geladen en voer
vanaf de Limmervoort over het Alkmaardermeer via de Zaan naar
Amsterdam, de andere vlet was voor schelpen, mest en bouwmate
rialen over de Schulpvaart. De mest werd opgehaald in Alkmaar,
Wormerveer en Purmerend en gelost in duin voor de vele stukjes
land, die men daar had. Ook zijn er rond 1924 veel stenen naar het
Schulpstet gevaren voor de bestrating van vele wegen o.a. van de
Zeeweg. Ze werden met grote tjalken en klippers met een lading van
in totaal 75000 tot 80000 stenen aangevoerd en met de hand door
drie man in het Limmergat overgeladen op de vlets. Een vlet ver
voerde zo'n 5000 stenen. Die vletschepen waren niet langer dan
twaalf meter en maximaal 3 meter breed in verband met de afmetin
gen van het sluisje in Akersloot. Het schip had een stompe boeg en
liep naar achteren iets smaller uit. Verder waren er zijzwaarden en
voerde het een fok en een grootzeil (gaffeltuig). Bij tegenwind moest
de boom in het water. Trekken langs de kant ging vaak niet door de
dwarsslootjes. Ook moest je in de midden van de vaart blijven van
wege ondiepten; het was zwaar werk. Er waren in mijn jonge jaren
ongeveer twaalf vletschippers. Als er een sleep was met meerdere
vletten, dan was er voor elke vlet een aparte schipper nodig. De vlet
schippers waren o.a. Willem, Jan, Piet, Freek en Arie Hollenberg,
Jan, Heert en Kees Zonneveld, Wijnand Lute, Jan Stuifbergen uit
Akersloot, Klaas en Jan Duinmeijer. Arie Hollenberg voer drie keer
in de week met de 'beurtschuit' van Thijs Olgers van de Limmervoort
naar Amsterdam o.a. met veevoer en lijnkoeken.
Met het einde van de schelpenvisserij en de overschakeling op de
vrachtauto voor het goederenvervoer was de beroepsvaart op de
Schulpvaart ten einde. Hiermee kwam een einde aan de grote be
drijvigheid op de Schulpvaart. Voor de toekomst komt daarvoor een
meer symbolische betekenis in de plaats: de Schulpvaart verbindt de
dorpen Castricum, Limmen en Akersloot en vormt zo de levensader
van de toekomstige nieuwe gemeente.
S.P.A. Zuurbier
Bronnen:
Regionaal archief Alkmaar:
- archieven van de gemeenten Castricum, Akersloot en Limmen.
- stadsarchief Alkmaar inv. Nr. 2304.
- archief Groot Limmerpolder.
Rijksarchief Noord-Holland:
- archief van het Provinciaal Bestuur
Fasel, W.A.: Alkmaar en zijne geschiedenissen. Kroniek van 1600 -
1813.
Druijven, Kees: Het bezit, gebruik en onderhoud van de Schulpvaart
onder Limmen, Stichting Oud Limmen, jrg 10 1996).
Informatie van de heren Gerard de Groot, Arie Hollenberg. Wijnand
Lute en Jan Zonneveld.