m STOOTERPACHT js a voor een schulpvlet. 0 De Schulpvaart slingerend door het weidegebied, ooit de grens vormend tussen de gemeenten Bakkum en Castricum. den. Uit de pachtopbrengsten moesten de onder houdskosten voor onder andere het op diepte hou den van de vaart worden betaald. Toen omstreeks 1760 Mr. Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van Castricum, enkele kalkovens had laten bouwen bij het Schulpstet, dreigde het vervoer van schelpen over de Schulpvaart naar Akersloot te verminde ren en daarmee ook de pachtinkomsten. Naar aan leiding daarvan werd er een contract opgesteld tus sen enerzijds de stad Alkmaar en de schepenen en molenmeesters van Limmen, Bakkum en Akersloot namens de Groot-Limmerpolder en anderzijds Mr. per schuit en 2 zak tarwe per jaar. De pontlieden van Akersloot, die de schelpen in ontvangst namen, moesten hiervan een register bij houden en het geld elke 3 maanden afdragen aan de heer van Marquette, die de opbrengst met het polderbestuur van de Groot- Limmerpolder zou delen. Het bezit van de Schulpvaart was name lijk voor de ene helft van de heer van Marquette en voor de andere helft van het polderbestuur. Maximiliaan de Hertaing, ritmeester bij de Cavalerie, erft in 1657 o.a. de helft van de Schulpvaart van zijn moeder Eleonora de Hennin, gravin van Bossu; hij verkoopt in 1659 dit bezit aan Joseph Coymans, nadat hij in het voorafgaande jaar nog veel geld van diezelfde Coymans had geleend. Joseph Coymans was Heer van Bruchem en Nieuwwaal, trouwde met Jacoba Trip, woonde in Haarlem en was eigenaar van de hofstede Watervliet onder Velsen. Het echtpaar Coymans stierf kinderloos. De erfgenamen laten op 16 november 1683 een contract opmaken dat voor een periode van drie jaar de verpachting regelt van het doorvoeren van schelpen van Bakkum of Castricum naar Akersloot. Voor het bedrag van 275 gulden is Jan Pietersz Schilpcooper van Akersloot pachter geworden. Hij ontvangt voor elke schuit schelpen ter grootte van 'drie hoet' een bedrag van 2 stuivers en 8 penningen: Ende sal niemant door de vloijsbrugge (leggende op de Voort tot Limmen) met schilpen mogen varen, ten zij den selven eerst aen den pachter opregtelijck heeft aengegeven de quantiteijt, die hij in heeft geladen".... Als iemand niet de juiste hoeveelheid opgaf of zonder aangifte door voer. dan waren de boetes niet mals: de eerste keer bedroeg deze 12 gulden, een tweede en derde keer resp. 25 en 50 gulden. De boetes kwamen voor elk een derde deel ten gunste van de schout, de armen van het dorp en de pachter. Door diezelfde erfgenamen wordt op 7 febr. 1684 het bezit van de Schulpvaart voor 2150 gulden verkocht aan Jan van Egmond van de Nijenburg, burgemeester van Alkmaar, namens die stad; hij was daar toe twee dagen eerder gemachtigd door de vroedschap van Alkmaar. Stoterpacht De betalingen van 2'A stuiver per schuit ten gunste van de eigenaren der Schulpvaart, zoals afgesproken in de contracten van 1630 en 1631 werd 'de Stooterpacht' genoemd naar het muntstuk 'de Stooter', dat in die periode een waarde vertegenwoordigde van 2Z stuiver. Zoals hiervoor beschreven, werd in 1683 de inning van de stoterpacht voor het eerst verpacht voor 275 gulden aan Jan Pietersz Schilpcooper. Vanaf 1684 werd deze verpachting nu verder behartigd door de stad Alkmaar als nieuwe eigenaar. De stad hield keurig registers bij van de pachtprijzen voor telkens perioden van drie jaar. Die prijzen va rieerden nogal: in de periode 1690 tot 1780 tussen 260 en 482 gul- J 1 2 3; 45 6 7 8 9 101112 13|14j15i1617 j F GROOT-LIMMERPOLDER,^ M 25 cent. 00000 N j 18 19 20 21122 23 24 25 26 27 28 29 30,31 Druk van H, A. M. üoki.ants, te Schiedam. Bewijs van betaling van de stoterpachtDe inning vond plaats bij het doorvaren van de sluis bij het stoomgemaal van de Limmerpolder te Akersloot. Nicolaas Geelvinck, waarin laatstgenoemde zich verbond om geld te betalen aan de andere partij als de driejaarlijkse pacht minder op bracht dan 350 gulden per jaar; in dat geval zou hij het verschil bij passen. De verpachting van de inning van de stoterpacht bracht in de vorige eeuw steeds minder op. In het jaar 1903 was nog sprake van een op brengst van 35 gulden. Mogelijk waren er door de lage opbrengsten nadien geen gegadigden meer en werd de inning door het polderbe stuur in eigen beheer gedaan. In 1911 laat de stad Alkmaar blijken niet tevreden te zijn over de wijze waarop de stoterpacht werd geïnd. Door het bestuur van de Groot-Limmerpolder werd een nieuw re glement voor de inning van de pacht vastgesteld, die de goedkeuring kreeg van Alkmaar. Daarbij werd een beambte 'de inner der Stooterpacht' aangesteld, die een pacht van 25 cent per schelpen vaartuig inde. De inning vond plaats bij het doorvaren van de sluis bij het stoomgemaal van de Limmerpolder te Akersloot. Dit regle ment was niet door Gedeputeerde Staten goedgekeurd, hield geen strafbepaling in en beperkte zich uitsluitend tot schelpvaartuigen. Eenmalig is er in 1930 een actie gevoerd door de schelpschippers om geen stoterpacht te betalen: Laat Alkmaar maar bewijzen dat ze de Stooterpacht mag heffen". Wel wilden de schippers het sluisgeld in Akersloot betalen. Toen echter op last van het polderbestuur de sluis niet werd geopend indien de stoterpacht niet was betaald, was de ac tie gauw ten einde. Na aansporing van de gemeente Alkmaar wordt door het bestuur van de Groot-Limmerpolder in 1930 een besluit genomen voor een wij ziging van het reglement en worden ook andere schepen dan schelp vaartuigen verplicht stoterpacht te betalen. Deze wijziging is moge lijk als de Schulpvaart niet als openbaar vaarwater kan worden aan gemerkt en wordt pas van kracht als er door de Koningin hiervoor Stooterpacht voor een schulpvlet. 25 cent. 00000 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1998 | | pagina 20