lil de tweede helft van de 19e eeuw werden bij kalksteenbranderijen
in het buitenland kalkovens in gebruik genomen, die geschikt waren
voor continu bedrijf; het vullen met schelpen en brandstof geschiedde
hoog in de schacht van de oven, de ongebluste kalk werd tijdens het
branden aan de onderzijde weggehaald. Ook in Nederland werden
de ovens geschikt gemaakt voor continu bedrijf. Zo werden hier de
zogenaamde Stoelovens bekend, die waren ontworpen door de
Alkmaarse kalkfabrikant W.F. Stoel.
Kalkovens stonden over heel Nederland verspreid, veelal gelegen
aan vaarwater om gemakkelijk de schelpen en de turf aan te voeren
Prent van Jan Luyken met schelpkalkovens uit 'Het overvloeijende
Herte' uit 1767.
en de kalk als het eindprodukt af te voeren. Turf
werd tot in de negentiende eeuw als brandstof ge
bruikt. Daarna werd de turf vervangen door steen-
koolgruis; ook werden extra luchtkanalen in de
ovens aangebracht, waardoor de verbranding ge
lijkmatiger werd. Door verdere mechanisatie en
verbeteringen aan de ovens konden de meeste fa
brieken zich nog lang handhaven. Het definitieve
einde van de kalkovens werd vooral veroorzaakt
door de toenemende cementproduktie. Ook door
de komst van het aardgas en de daarmee gepaard
gaande sluiting van de kolenmijnen, werd de aan
voer van kolengruis voor het branden van de schel
pen zeer moeilijk.
Kalkovens waren bijna altijd in een groepje van vier
opgesteld en vormden met de naastgelegen turfloods
en kalkschuur een karakteristiek beeld in het
Hollandse landschap; inmiddels zijn ze nagenoeg
verdwenen. In 1930 werkten er nog 300 kalkovens in Nederland, in
1945 was dat aantal al teruggelopen tot 180 en dertig jaar later waren
er nog 5 in bedrijf. De laatste nog echt functionerende schelpkalkbran
derij stond in Hasselt. In het jaar 1990 is ook deze gestopt. Zij zijn daar
mee museumstukken geworden. De vier kalkovens van Akersloot wer
den steen voor steen in 1976 afgebroken en van dit materiaal konden
in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen drie ovens weer worden opge
bouwd. Eerder in dat jaar beëindigde de firma Ruigewaard haar kalk
branderij in Akersloot; als een gevolg van de toenemende loonkosten
en de stijgende brandstofprijzen was de produktie van schelpkalk niet
meer rendabel.
Het kalkbranden
Kalkovens waren onze oudste chemische fabrieken. Voor de ver
vaardiging van schelpkalk werden schelpen in deze ovens verhit tot
een temperatuur tussen 900 en 1200 °C. Schelpen bestaan uit kool
zure kalk ofwel calciumcarbonaat (CaCOj). Door de verhitting van
de schelpen kwam koolzuurgas vrij (COy) en bleef ongebluste kalk
over (CaO). Deze ongebluste kalk werd daarna in het blushuis. ook
wel leshuis geheten, overgoten met een bepaalde hoeveelheid water
met het gevolg dat de schelpen uiteenvielen en gebluste kalk ofwel
calciumhydroxide (CalOHH) werd gevormd. Bij dit blussen kwam
ook warmte vrij. Het brand- en blusproces ging met veel rook, stank
en stoom gepaard, waardoor reeds in de vijftiende eeuw veel stads
besturen verordonneerden, dat de ovens op voldoende afstand van
de stad gebouwd dienden te worden.
De ovens werden met turf aangemaakt; de turf werd bij de stookga
ten gelegd, daarop kwamen de schelpen gemengd met de brandstof,
waarvoor doorgaans antraciet-gruis werd gebruikt. De mengver-
houding brandstof en schelpen was 1 op 10.
De turf werd met petroleum aangestoken. Het stoken van de ovens
vereiste de nodige deskundigheid. Wanneer de ovens eenmaal goed
brandden, werden de gebrande schelpen iedere morgen uit de gaten
onder in de ovens gehaald. Men werkte met twee man, die tegelij
kertijd tegenover elkaar gelegen gaten leegden. De acht gaten wer
den met de klok mee leeggehaald. Van tijd tot tijd werd door de baas
boven in de oven gekeken of het vuur er nog steeds goed bij lag.
Indien nodig werd het vuur gespreid, waarna 's middags de ovens
met schelpen en brandstof werden bijgevuld. De vier ovens waren
meestal gelijktijdig in gebruik.
Na het branden werden de schelpen geblust. Dit gebeurde in het blus
huis of leshuis. Het blussen gebeurde meestal met de hand; twee em-
Een schoolplaat van de bekende Jetses met daarop getekend alle
werkzaamheden rond de kalkovens.
mers water over de inhoud van een kruiwagen gebrande schelpen,
waarna deze werd omgewerkt en het blusproces kon beginnen. De vrij
komende stoom kon tussen de pannen van de kap van het blusgebouw
14