Zo sloeg in 1731 de paalworm toe, die lange tijd grote schade aan
richtte aan het paalwerk van de dijken, wat volgens gegevens uit die
tijd tot enorme kosten voor de boerenbevolking leidde, omdat zij ver
antwoordelijk waren voor het herstel. Verder waren er overstro
mingen en perioden met voor het agrarisch bedrijf zeer slechte weers
omstandigheden. Bijvoorbeeld het jaar 1740, waarin door zware plas
regens de landerijen werden overspoeld, voorafgegaan door strenge
vorst. Op 21 januari 1740 was het mogelijk om met paard en slede
een reis van Stavoren naar Enkhuizen te maken.
Door de klimatologische omstandigheden ontstond een dusdanige
noodsituatie met voedselgebrek voor vee en mens. dat de hoogbal
juw van Kennemerland. Jacob Deutz, weer eens in de pen klom. Niet
om een hulpplan aan te kondigen, maar om in een resolutie de pre
dikant van Castricum te manen boete en bekering te prediken en 'sijn
Goddelijke Majesteyt ernstelijk cien te roepen, ten eynde het deselve
gelieve sijne slaande Hand van ons af te wenden, en sijn gunstig
Aanschijn weder 't onswaards te wenden, ten eynde het lieve
Vaderland voor alle verdere onheylen bewaard moge blijven.'
Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat dit soort geschrijf,
waarin Deutz sterk was. op berekening en zelfs schijnheiligheid was
gebaseerd. Door de schuld van rampen, hongersnoden en armoede
aan de goddeloosheid van de bevolking toe te schrijven, kon de over
heid zich aan hulp en zorg onttrekken.
Wat rampen betreft kende ook de schelpwinning zijn tegenslagen, bij
voorbeeld in een periode rond 1730. in welk jaar de Staten van Holland
en West-Friesland publiceren, dat sinds enige jaren de Noordzee veel
minder schelpen naar de stranden voerde. Men is bang, dat de kalk
branderijen in de kustplaatsen stil komen te staan als er geen voorzie
ningen worden getroffen tegen de uitvoer van schelpen, die kennelijk
een zekere omvang had. hoewel niet wordt genoemd waarheen.
De uitvoer werd voor 1 jaar verboden, op straffe van een boete van
honderd gulden en het verbeuren van schepen, schuiten, paarden etc.,
die bij het vervoer van de schelpen dienst doen. Het is waarschijn
lijk. dat een situatie van schaarste aan schelpen het bestaan van de
schelpenvissers aantastte, hoewel misschien prijsstijgingen voor
compensatie zorgden.
Runderpest
Van de 'natuurrampen' was voorde veeboeren vooral rampzalig de
runderpest, die optrad in de perioden 1714-1720. 1744-1754 en 1768-
1784. De tweede golf geldt als de meest ernstige, waarbij tussen de
herfst van 1744 en het voorjaar van 1745 van de ca. 78000 geregis
treerde runderen in het Noorderkwartier ruim 80% stierf. De derde
epidemie maakte minder slachtoffers, hoewel nog altijd meer dan de
helf van de koeien stierf en sleepte zich langer voort.
Men wist aanvankelijk niet wat tegen deze ziekte te doen. behal
ve te bidden. Pas in de tweede helft van de 18e
eeuw kreeg men enige greep op de situatie, door
maatregelen als een invoerverbod, quarantaine en
het begraven van aan de pest gestorven vee, ter
wijl er toen ook werd geƫxperimenteerd met inen
ting. Uit beschrijvingen over de ontwikkeling van
de tweede runderpest-epidemie in Noord-Holland is zeker, dat zij
ook in Castricum en Bakkum heeft toegeslagen, maar details heeft
de schrijver van dit artikel niet gevonden. Aangenomen mag worden
dat de gevolgen voor de lokale veeboeren niet minder ernstig waren
dan elders in de provincie en dat ze in een aantal gevallen hebben
bijgedragen aan de ondergang van een bedrijf.
Inzakkende grond- en pachtprijzen
De teruglopende economie werkte door in een daling van de grond
en pachtprijzen, waarbij inde periode tussen 1714 tot 1745 door his
torici zelfs gesproken wordt van een ineenstorting van deze prijzen,
mede door de runderpest. Veel instanties en organisaties die geld in
grond hadden belegd, zagen deze moeilijkheden aankomen en ver
kochten hun grond om over te gaan op de veiliger geachte belegging
in obligaties. Anderen, vooral economisch sterke particulieren, za
gen hun kans juist schoon om grond tegen een lage prijs op te kopen
en hun grondbezit uit te breiden. Een voorbeeld van een instantie,
die het op den duur veiliger vond zijn geld in obligaties te beleggen,
was de gemeente Haarlem, die vanaf 1725 trachtte zijn grote grond
bezit in Noord-Holland te verkopen. De gevolgen van dit beleid vin
den we duidelijk terug in het Castricumse Oud-Rechterlijk archief,
waar 1726 een topjaar is met betrekking tot grondtransacties. Deze
top komt voor rekening van de gemeente Haarlem, die in Castricum
veel grond bezat, waarbij een oud-burgemeester van deze stad.
Matheus Gerards Raad. optrad als verkoper, gemachtigd door bur
gemeester Guldewagen van Haarlem. Zo wisselden in korte tijd een
aantal akkers, met karakteristieke namen als Verkoertenland,
Cralenkamp, Ellevoetsven. Boneven en Schoenmakerswerf, van ei
genaar. Onder de kopers van vooral de grotere stukken land treffen
we de namen aan van ons reeds bekende rijken en welgestelden. zo
als Lieve Geelvinck. Joachim Rendorp en Baart IJpelaan.
Protesten
De boeren ondergingen de verslechtering van hun omstandigheden
overigens niet lijdzaam, maar kwamen in protest tegen de belastin
gen. de pachtprijzen en de tolheffingen, omdat ze wel door hadden,
dat niet goddeloosheid maar slecht bestuur hun verarming veroor
zaakte. In 1747 kwam het tot relletjes in Groningen, Friesland en
Holland, die soms vrij ernstig escaleerden, zoals de plundering in
Haarlem van pachtershuizen.
De onvrede over de economische situatie, in samenhang met de hier
voor reeds genoemde geldverslindende oorlogssituatie, sloeg ook
over naar groepen arbeiders, zoals de scheepstimmerlieden in
Amsterdam, waarbij zich de woede openlijk keerde tegen de rijke
Amsterdamse families. Er dreigde zelfs anarchie, maar door ingrij-
Voorbeeld van nieuwe arbeidsbesparende metho
den, zoals die in de loop der I8e eeuw in de land
bouw werden ingevoerd. De tekening toont een
door paarden voortgetrokken dors rol. Onder de
opgebonden staarten droegen de geblindeerde
paarden een 'skytbak'.
Uitvindingen als de dorsrol maakten een belang
rijke besparing op de arbeidskosten mogelijk,
maar droegen tevens bij aan een toename der
werkeloosheid onder de landarbeiders.
29