gestelde positie van de roomskatholieke gemeenschap en bijvoor
beeld het feit dat belangrijke bestuurders, zoals de schout Leonard
Tempelaar, tot het overigens geringe aantal lidmaten van de
Gereformeerde Kerk behoorde.
Wat vermeld wordt over het overleveren van de penningen sugge
reert, dat de ingezamelde gelden verdwenen in een potje, een soort
armenkas, beheerd door de overheid. De toewijzing van gelden aan
de algemene armbesturen zal dus logischerwijs ook vanuit deze kas
hebben plaatsgevonden, zodat we dus kunnen spreken van een ge
centraliseerd financieel beheer der algemene armenzorg.
Het Algemeen Armbestuur van Castricum verkreeg ook inkom
sten door het verpachten van grond, waarover het bestuur overi
gens ook belastingplichtig was.
Arm in Bakkuni
Over onze periode van aandacht rond 1730 zijn meer gedetailleerde
gegevens over de algemene armenzorg bekend voor Bakkuni, om
dat een door het Algemeen Armbestuur van dit dorp bijgehouden re
gister van ontvangsten en uitgaven, aanvangende in 1728. bewaard
is gebleven.
In de eerste jaren worden als armvoogden de schepenen Jan Miessen
Vrolijck en Jacob Walenburg genoemd, waarvan zeker de laatstge
noemde kan gelden als een voorbeeld van de al eerder genoemde re
latie tussen welstand en het verkrijgen van een bestuurlijke functie.
De armvoogden beginnen hun register op 3 juni 1728 met een bedrag
in kas van 188 gulden. Over de periode van 1728 tot 1736 noteren zij
ruim 1000 gulden aan inkomsten en ca. 800 gulden aan uitgaven.
Als inkomsten worden o.a. genoemd de interest van leningen, de in
komsten van verhuur van land en hooigeld. Sommige inkomsten be
vestigen het hiervoor geschetste beeld van een centraal beheer der
algemene armengelden, zoals de jaarlijkse uitbetaling aan het arm
bestuur door de tresorier der stad Alkmaar van de 'arme duijten' en
van interest op bij het Comptoir der Stad Alkmaar uitstaande gelden,
die in een soort staatsobligaties waren belegd.
Een aantal uitgavenposten in het register van de armvoogden geven
een beeld van de eetwarendie aan de armen werden geleverd en van
de leveranciers. Zo is Jacob Walenburg in zijn periode als arm-
meester niet alleen een organisator van de bedeling, maar hij verdient
er ook aan door het leveren van kaas. Een andere leverancier van kaas
was Aalbert Knaap, een Bakkummer met vrij veel grondbezit, ook
in Castricum. Brood werd geleverd door Willem Jacobs Sop. Als le
veranciers van gort en meel worden genoemd Jacob Janse, Pieter
Banckeris en Dirk Brouwer. De laatste leverde ook olie, boter, ei
eren en stroop.
De armen ontvingen als brandstof hout en ook turf, dat werd gele
verd door de turfboeren Willem Leendertse en Willem Hendrixe. Zij
kregen, als een ander in rook opgaand produkt. tabak, waarvan als
leverancier wordt genoemd Meijns Pieterse.
Voor de Bakkumse armen werden ook kosten van medische hulp
betaald. Zo krijgt in 1730 de Castricumse chirurgijn Daniël Toulouse
een bedrag uitbetaald wegens het been van Gerrit üirkse'Pieter
Pieterse Langendijk, de wagenmaker, krijgt in hetzelfde jaar van het
armbestuur een vergoeding 'voor de kost van Gerrit Dirkse'
Mogelijk hebben we hier te maken met een vroege vorm van wer
keloosheidsuitkering, als we veronderstellen, dat Gerrit Dirkse als
inwonend knecht in dienst was bij Pieter Langendijk, maar door een
letsel aan zijn been niet in staat was aan de inkomsten van zijn baas
bij te dragen. Tijdelijk werkeloos zijnde, zou hij zijn baas dus alleen
maar geld hebben gekost, als daarin door het algemeen armbestuur
niet zou zijn bijgedragen.
We komen in het register ook uitgaven van het armbestuur tegen voor
kleding, zoals het maken en oplappen van muilen door Hendrik
Prikhouwer en het maken van broeken en hemden. Tenslotte be
steedde het armbestuur ook geld aan het opknappen en instandhou
den van het huizenbezit, gezien uitgavenposten als de aankoop van
latten, spijkers en riet voor het dak.
Invloeden op de welvaartsverdeling in de 18e eeuw
In het voorgaande hebben we getracht een beeld te schetsen van de
maatschappelijke verhoudingen in Castricum en Bakkum met het ac
cent op een periode rond het jaar 1731
We zullen nu de aandacht richten op omstandigheden, die in de 18e
eeuw de maatschappelijke verhoudingen hebben beïnvloed en de
vraag wat daarvan in Castricum en Bakkum is terug te vinden.
De 18e eeuw wordt in het algemeen beschreven als een periode met
economische achteruitgang. Aan het begin van de eeuw was de si
tuatie nog redelijk, men plukte nog de vruchten van de Gouden Eeuw
en de gemiddelde inwoner van de Republiek was nog altijd beter af,
dan inwoners van omringende landen. Dit hield zelfs een zekere toe
stroom van buitenlandse arbeidskrachten in stand, die echter na 1720
sterk afnam.
De toenemende malaise was een gevolg van de teruggang van koop
vaardij. handel, nijverheid en visserij, waarbij het wegvallen van af
zetmarkten door buitenlandse concurrentie en het niet tijdig onder
kennen van nieuwe ontwikkelingen een rol speelden. De economische
terugval uitte zich het eerst in de steden en had daar bijvoorbeeld ge
volgen voor het aantal inwoners, dat in de periode 1730 tot 1735 te
rugliep met ruim 30%Dit had ondermeer te maken met de toenemende
werkeloosheid, waarbij de ontslagen arbeiders elders hun heil zoch
ten. soms tot in het buitenland. Wat Noord-Holland betreft sloeg het
economisch verval o.a toe in de Zaanstreek, waar de scheepswerven
steeds minder te doen kregen en ook een groot aantal windmolens bui
ten bedrijf raakte. Een zekere mate van ontvolking trof ook het platte
land, hoewel dat door het ontbreken van getallen voor Castricum en
Bakkum niet duidelijk is. Uit de beschikbare cijfers blijkt, dat in de
eerste helft van de 18e eeuw de bevolking van de beide dorpen zeker
niet toenam en hoogstens constant bleef.
Oorlogssituaties; binnenlandse onrust
De inwoners van de Republiek werden geconfronteerd met oplo
pende belastingen en prijsstijgingen, die het gevolg waren van de in
zakkende economie, nog aangewakkerd door diverse oorlogssitu
aties. In 1740 bijvoorbeeld werd de Republiek betrokken bij de
Oostenrijkse Successie-oorlog, met als gevolg grote oorlogsuitga
ven door gevechten met de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden.
Er werd een inkomstenbelasting ingevoerd op alle jaarinkomens bo
ven de 600 gulden, wat volgens de historicus Israël ongeveer de
scheidslijn was tussen de ambachtsman en de burgers met een be
scheiden vermogen.
Voor de inwoners van Castricum en Bakkum bracht deze oorlog waar
schijnlijk nog extra lasten met zich mee, want in 1747 vond hier en in
enkele andere dorpen uit de omgeving een inkwartiering plaats van
het regiment van generaal Prince van Birkenfeld, 'daarbij requirerend
de nodige quartieren in gemelde plaatsen worden gereet gemaakt'.
Het creëren van een sfeer van rampspoed, waarin de burgers offerbe
reidheid moeten tonen en welvaart inleveren, werd nog aangewakkerd
door oproepen als van hoogbaljuw Jacob Deutz vanuit Haarlem tot
wekelijkse bidstonden in verband met de gevaarlijke conjunctuur van
tijde en zaaken, waarbij onlangs gekoomen vijandelijke inval van
Trouppes van sijne Majesteit de Koning van Vrankrijk in het Territorium
van de Staat. Gebeden moet worden 'om vergeving van Lands hoog
gaande zonden, en speciaal om de wapenen en die van haare geal
lieerde met zijn Goddelijke Hulp en bijstand te begenadigen'
Rampen als straf van God
Hoewel niet valt te zeggen of de 18e eeuw daarin uitblonk, telt ze wel
een aantal voor de boerenbevolking ongunstige omstandigheden, die
niet zozeer het gevolg waren van politieke of economische ontwikke
lingen, maar die te maken hebben met vormen van natuurgeweld.
28