i ir i JL" Jj ,_Ll lx 1 i1! 1 r 2 ri seert op conflicten uit die periode, waarover hij in het kerkarchief kennelijk vrij gedetailleerde aantekeningen had aangetroffen. Hij voert ter illustratie de tuinder Jan Hogenbreg ten tonele, die 'niet au serieux werd genomen en speciaal zijn buren, die naast hem woon den op de Doode weg, nl. Klaasje Jacobs met haar schoonzoon Cornelis Ypelaan en haar dochter Maartje Kuijs maakten het hem nogal lastig. Jan gooide zijn kop in de wind en werd een dagelijkse klant in de herberg De Rustende Jager waar hij met iedereen sprak over de heerszucht van de Castricumse boeren. Hij vond gehoor bij de duinkcinters. die om andere redenen gebeten waren op de rijk dom van de boerenbevolking en zo ontstond er in die jaren een be gin van klassestrijd. Sociale tegenstellingen en daaruit voortvloeiende conflicten tussen arme en rijke bevolkingsgroepen hebben altijd bestaan. Daarom is het beeld, dat Voets suggereert van sociale tegenstellingen tussen de economisch kwetsbare tuinders en relatief welvarende veeboeren zeker aannemelijk. Niettemin lijkt Jan Hogenbreg, omdat hij onder de boeren in Castricum ook gegoede familieleden telde, niet het beste voorbeeld van een slachtoffer van de plaatselijke sociale tegenstellingen. Voets doet het voorkomen alsof Jan Hogenbreg door problemen aan de drank ge raakte, maar waarschijnlijk was het omgekeerd en was drankzucht de oorzaak van verwaarlozing van het bedrijf en de daaruit voort vloeiende conflicten met de buren. Volgens Voets werd Jan Hogenbreg door zijn gesprekken met de ontevreden duinkanters zo opstandig, dat hij ook niet meer naar de kerk ging. 'Die pastoors spe len allemaal onder één hoedje en daarom kun je ze voor geen cent vertrouwen' zo zou hij hebben verkondigd. Jan werd echter door zijn vrouw, die het akkerbedrijf gaande hield, weer op het rechte pad geholpenwaarvan we in het voorgaande reeds kennis hebben kunnen nemen uit de beschrijving door Johannes Kerkman van Eva Hogenbreg, zoals die na haar overlijden werd op getekend, in verband met een schenking aan de kerk. Deze teke ning toont het mesten van de kist kalveren, zoals die reeds in de 18e eeuw op de aangege ven wijze werden gehouden. - Armen Het reeds verschillende malen aangehaalde verpondingsregister van 1731 geeft ook een beeld van Castricummers. die onder aan de maat schappelijke ladder stonden of zelfs tot de armen konden worden ge rekend. De zorg voor de armen was in de 18e eeuw, in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, wel degelijk een zaak van het plaatselijk be stuur, maar daarnaast speelden ook de kerkgenootschappen een rol Castricum was te klein voor de grootschalige armenvoorzieningen die men in de steden aantrof, zoals een armenhuis, maar niettemin beschikte het toenmalige Algemene Armbestuur over enkele huis jes waarin men armlastigen liet wonen. Dat blijkt uit typerende om schrijvingen als 'Laurus Groenewater bewoont zijn huisje van de ar men. geen huur' en 'Antje Ariaans bewoont haar huisje staande in duin. leeft van de armen, kan geen huur waardig worden getaxeerd'. We mogen aannemen, dat de huisjes, die aan de armen beschikbaar werden gesteld, tot de allerslechtste behoorden, want er stonden en kele huisjes van de armen leeg, die zo bouwvallig waren, dat ze even eens 'geen huur waardig' werden bevonden. Van de 108 in het register genoemde Castricumse belastingplichti gen zijn er 4, waarvan uit omschrijvingen als hiervoor genoemd, op gemaakt kan worden dat ze van de bedeling moesten rondkomen. Daarnaast zijn er inwoners waarvan weliswaar niet staat aangege ven, dat ze ondersteund werden, maar waarbij men niettemin uit de beschrijving kan opmaken, dat het niet al te best met ze gesteld was. Omschrijvingen als 'De weduwe Dilof Gerritse bewoont een huisje in duin, geen huur waardigen 'Pieter Maartse van Loenen bewoont zijn huisje, geen huur waardig' doen dit vermoeden. Als we derge lijke gevallen meetellen komen we tot minstens 10 Castricummers, alleenstaanden of gezinshoofden, die in 1731 als behoeftig kunnen worden bestempeld. Van deze behoeftigen wordt verschillende ma len vermeld, dat ze een huisjein het duin bewoonden. Zij zijn wel licht representanten van de duinkanters, die door pastoor Voets als een sociale onderlaag van de Castricumse bevolking werden geka rakteriseerd. Voor het begrip 'behoeftig' ziet men in de economische en histori sche vakliteratuur vele definities, maar we beperken ons in dit ver band tot de begrijpelijke en simpele omschrijving van behoeftig als 'het voor zichzelf en eventueel gezin niet in staat zijn te voorzien in voldoende voedsel en onderdak'. Voor de bedeling van de armen waren die leden van het gemeente bestuur verantwoordelijk, die als armmeesters in een z.g. Algemeen Armbestuur werden benoemd. Over de gang van zaken in een dergelijk bestuur, hoe men bijvoor beeld aan geld kwam en wat de ondersteuning, naast het beschik baar stellen van een eenvoudige woning, nog verder inhield, daar over verschaffen Castricumse bronnen uit genoemde periode weinig duidelijkheid. Dat er collecten voor de armen plaatsvonden, wordt incidenteel vermeld, zoals in een missieve van Mr. Jacob Deutz, hoogbaljuw van Kennemerland aan het Castricumse gemeentebe stuur gedateerd 10 juni 1749, waarin hij voorstelt een collecte voor de armen te houden op lójuni aanstaande. Omdat er ook armenzorg bedreven werd vanuit de Roomskatholieke en Gereformeerde Kerk in Castricum, vond Deutz een precisering van de inzameling nood zakelijk. Hoewel de katholieke gemeenschap in Castricum verreweg de grootste was, stelde hij voor de collecte in handen te geven van de diakenen van de officieel erkende Gereformeerde Kerk, 'tot voor koming van confusiën en disorders. De penningen dienen overgele verd aan de schout en door deze te worden overgebracht ten Gemeene Lands Comptoire van de Stad waaronder U.E. ressorteert'Hier komt naar voren, hoewel gegevens over de rol van de kerkelijke ar menzorg in Castricum in de betreffende periode ontbreken, dat de Gereformeerde Armenzorg het meest geïntegreerd was met de Algemene Armenzorg. Dit wekt geen verbazing, gezien de achter- 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1997 | | pagina 27