een chirurgijn tot stand te brengen: Albertus Johannes Betting, een
weduwnaar komende uit Spaarndam. die een ca. 10-jarige dochter
meebrengt uit een eerder huwelijk. De moederrol was voor Alida
waarschijnlijk nieuw, omdat voor zover bekend uit haar huwelij
ken met Adriaan Toulouse en Jacob Drost geen kinderen zijn
geboren.
Hoewel Betting een gestudeerd man was (chirurgijnsexamen in
1790 te Amsterdam), is hij een representant van het in de inleiding
genoemde soort chirurgijns, die de verantwoordelijkheden van het
beroep niet erg serieus namen. Daarom is het interessant, om wat
uitvoeriger bij hem stil te staan, hoewel hij slechts kort in
Castricum werkzaam was.
Betting ontpopte zich al snel als een onbehouwen figuur. Dit blijkt
uit een klacht, die Alida. nog geen jaar getrouwd, in april 1801
indient bij het Comité van Rechtsuitoefening te Castricum. waarbij
ze haar echtgenoot van wangedrag beschuldigt, o.a. "de toegang
tot Itaar huis door gemelden haaren Man zijn belet geworden,
door het naar zich nemen de Steutel en voor haar sluiten en
geslooten houden de Deuren, waardoor zij niet tegenstaande alle
zo vriendelijke als ernstige aanzoeken verstooken is geworden van
dat Recht, dat eene wel oppassende Vrouw competerende is en
daarvoor de dag beleeft heeft, dat zij schoon anders (dank zij den
Hemel) in deeze dagen haar eigen brood konde eten. bij anderen,
om eene beete broods heeft moeten gaan vragen; al het welke ten
gevolge heeft gehad, dat zij op een dag in de laatst verloopene
week na haare Vrienden en Bekenden is gegaan om hun van haar
oogmerk in dezen kennis te geven. Suppliante voorziet, dat zulke
ongelukkige Omstandigheden en Wangedragingen van haaren
Man geen andere gevolgen kunnen hebben, dan de nijpenste
Armoede en daaraan gemeend heeft haar goed recht in tijd te
moeten doen gelden".
Alida verzoekt het comité tegen haar man een echtscheidingspro
cedure te mogen beginnen. Met mr. Pieter Klinkhamer uit Uitgeest
als advocaat vindt enkele weken later inderdaad het proces plaats
en wat Alida daar volgens het procesverbaal te berde brengt, liegt
er niet om.
Zij betoogt ondermeer, dat zij vanaf het begin van haar huwelijk
weinig genegenheid van haar echtgenoot heeft ondervonden. "Dat
die onverschilligheid van den Gedaagde zodanig is toegenomen
dat de Gedaagde haar Eiseresse nu reeds een geruimen tijd gele
den meest al met eene verregaande Verachting heeft behandeld en
niet alleen met Verachting, maar zodanig omtrent haar Eiseresse
hem heeft gedragen, dat men zulks meede van een Barbaar, dan
van een zoogenaamde ordentelijke Burger zoude verwachten, en
meestal met nuttelooze en onbetamelijke bezigheden den kostbaar-
en tijd verspild, zonder behoorlijk zijne affaire waar te neemen,
maar de zelve dagelijks verwaarloozende".
Betting verdedigt zich zwakjes cn zou het liefst alsnog tot een
schikking komen om vervolgens orde op zaken te stellen. Op
dezelfde dag loopt overigens nog een rechtszaak tegen Betting,
aangespannen door Jacob Gorter uit Alkmaar. Het betreft een vor
dering van "eene Somme van eenhonderd twee en vijftig Guldens,
dertien Stuivers en acht Penningen", wegens medicijnen aan
Betting geleverd. Betting erkent de geëiste som schuldig te zijn,
maar verklaart niet in staat te zijn het bedrag in enen te voldoen.
Beide zaken worden aangehouden, wegens het recht van Betting
op dupliek.
Als Alida en Belting nog dezelfde maand weer voor de Schepenen
verschijnen, neemt de echtscheidingszaak een onverwachte wen
ding, want zij geven te kennen, dat zij sinds een week "tot hunne
groote blijdschap met elkander waren verzoend". De Schepenen
accepteren dit. maar leggen het echtpaar wel een aantal voorwaar
den op. Zo dient Betting zich in het vervolg te gedragen als een
goed echtgenoot, hij zal zijn beroep goed moeten uitoefenen en
bovendien dient zijn dochter aan Alida "als moeder alle behoorlij
ke achting, toegenegendheid en gehoorzaamheid te bewijzen en
eventuele bestraffing niet kwalijk nemen". De schuld aan Gorter
zal Betting uit de gemeenschappelijke boedel moeten betalen.
Nieuwe moeilijkheden voor Betting
Het blijft helaas niet bij dit happy-end, want al snel doemen
opnieuw moeilijkheden op. Op 18 september 1801 wordt in
Castricum een kind geboren, waarvan de moeder. Trijntje Kale,
verklaart, dat Albertus Johannes Betting de vader is. Aan het ver
blijf van Betting in Castricum komt, mede door dit schandaal, nu
een spoedig einde. Er wordt alsnog op 16 juli 1803 door de
Schepenen een echtscheiding uitgesproken en Betting vertrekt in
hetzelfde jaar met zijn dochter naar Limmen.
In de vergadering van de Castricumse gemeenteraad van 2 novem
ber 1803 rapporteert Nuhout van der Veen, dat de nu in Limmen
woonachtige Betting zich bij hem heeft vervoegd met enkele ver
zoeken: een akte van 'borgtogt' voor zes jaar ingeval van onver
hoopte armoede en een bewijs van goed gedrag. De gemeenteraad
verleent de 'borgtogt'. wat betekent dat de gemeente Castricum bij
het vervallen van Betting tot armoede de last der alimentatie aan
Alida Essink zal overnemen. Het bewijs van goed gedrag wordt
hem echter onthouden uit hoofde der algemeen roulerende faam
en moreel bekend zedeloos slegt gedrag door gezegden Betting in
eene ongeoorloofde verkeering met vrouwen gehouden Wel
verklaart het gemeentebestuur, dat Betting zich los van zijn immo
reel gedrag, als een zeer kundig en ervaren heelmeester heeft doen
kennen, wat merkwaardig is, omdat uit de opgetekende processen-
verbaal nu juist naar voren kwam. dat hij zijn praktijk verwaar
loosde.
In Limmen hervat Betting zijn werkzaamheden als chirurgijn,
maar ook daar blijkt het niet goed met hem te zijn gegaan, zoals
valt op te maken uit inspectie-rapporten door visitatiecommissies
van het Geneeskundig Staatstoezicht, dat in 1804 werd ingesteld.
In een inspectierapport gedateerd 28 augustus 1807 lezen we:
"Limmen: AJ.Betting, niet thuis, winkel gesloten, daarom nadere
visitatie. Tweede visitatie 1807: Betting was niet thuis en de win
kel geheel in disorderlijke staat en armoedig". Op 24 november
1809 is Albertus Johannes Betting in Limmen overleden en aldaar
begraven.
Maximilianus L. Nuyens, 1802-1806
Verreweg het grootste deel van wat bekend is over de loopbaan
van Maximilianus Ludovicus Nuyens als chirurgijn speelde zich af
in Limmen en is uitvoerig beschreven. Hij was de stamvader van
de zogenaamde Limmer tak van de familie Nuyens, waarvan thans
nog vele nazaten in Noord-Holland woonachtig zijn.
Maximilianus Nuyens is ook enkele jaren in Castricum werkzaam
geweest en daarom verdient hij enige aandacht.
Nuyens was afkomstig uit Hoogstraten in België, waar hij in 1758
werd geboren. Hij vestigde zich in Holland, waarschijnlijk eerst in
Amsterdam, waar hij in 1783 bij het chirurgijnsgilde de zee-proef
aflegde. De loopbaan van Nuyens in Limmen zal omstreeks 1788
zijn begonnen, omdat hij in dat jaar in het huwelijk trad met Alida
Onstijn. weduwe van de in 1787 overleden Limmense chirurgijn
Frans Brakenhoff, de stamvader van de Castricumse familie
Brakenhoff. Het in bezit krijgen van een chirurgijnswinkel via een
huwelijk met de weduwe van een chirurgijn, waarvan we ook in
het voorgaande enkele voorbeelden hebben gezien, was blijkbaar
populair. Nuyens schijnt in die tijd nog verder te hebben gestu
deerd, want in 1794 krijgt hij een bewijsstuk van een medicus in
Alkmaar, waardoor hij ook de verloskunde mag uitoefenen.