50 Grafiek van de geregistreerde sterfte in Castricum over de jaren 1730 thn 1800. 40 -- 1730 1740 1750 1760 1770 1780 Griep Bestaande kerkelijke registers geven een indruk van de sterfte in Castricum tijdens de periode der chirurgijns. Illustratief is hierbo ven, de in grafiekvorm weergegeven geregistreerde absolute sterf te over de jaren 1730 t/m 1800. Wat betreft de interpretatie is een moeilijkheid, nog afgezien van de betrouwbaarheid der registratie, dat over deze periode geen exacte inwonersaantallen bekend zijn. Het is dus voor een verge lijking in de tijd niet goed mogelijk het sterftecijfer, zoals gebrui kelijk. per 1000 inwoners te berekenen. Een schatting van het toenmalige aantal inwoners van Castricum is 600, een aantal waarvan wordt aangenomen dat het lange tijd vrij constant bleef. We komen op grond van dit cijfer tot een gemid deld sterftecijfer van ruim 30 per 1000. wat we nu uitzonderlijk hoog zouden vinden, maar wat in diverse bronnen als voor die tijd normaal wordt aangegeven, zodat de overeenstemming in grootte orde een redelijke betrouwbaarheid van de Castricumse registratie suggereert. Het voor onze begrippen hoge gemiddelde sterftecijfer werd vooral veroorzaakt door een hoge kindersterfte. Bij uitschieters in de sterftecijfers ligt het voor de hand te denken aan een epidemie en wat dat betreft trekken vooral de jaren 1733, 1780, 1783 en 1800 de aandacht. De verhoogde sterfte in deze jaren zou op grond van beschikbare ziektebeschrijvingen en stu dies van epidemieën door griep (influenza) kunnen zijn veroor zaakt. hoewel ook dysenterie wordt genoemd en we in 1800 bovendien rekening moeten houden met naweeën van de slag bij Castricum, er zwierf bijvoorbeeld nog allerhande krijgsvolk dooi de provincie. In medische en andere literatuur van vóór 1850 treft men voor epi demische ziektebeelden, die aan griep doen denken, benamingen aan als zinkingskoorts en zinkingsziekte. Bijvoorbeeld Hildebrand begint in zijn Camera Obscura (1839) het verhaal over de familie Kegge met een realistisch betoog over de zenuwzinkingskoorts die verschrikkelijke worsteling van zenu wen en vaten, waar deze zich onderling het gezag betwisten, totdat de lijder- meestal, helaas!- onder die kampstrijd bezwijken moet". Uit beschrijvingen kan worden opgemaakt, dat epidemieën van influenza zich al in de vroege middeleeuwen en wellicht nog eer der hebben voorgedaan, maar zij werden lange tijd niet als speci fiek ziektebeeld onderkend. In de 18e eeuw teisterde een aantal 1790 1800 griepgolven, veelal beginnend in Rusland. Europa. Beruchte perio den waren 1729-1733, 1780-1783 en 1799-1803, wat juist de perioden zijn waarin het sterftecijfer in Castricum scherp stijgt. Armoede en gezondheid Nu is het gemakkelijk om een verhoogde sterfte aan een epidemie toe te schrijven, maar zeker in de gemiddeld hoge sterfte zal ook de grote sociale armoede, die in de tweede helft van de 18e eeuw heerste, hebben bijgedragen. Schama, in zijn bekende boek Patriotten en Bevrijders, schetst hiervan een wrang beeld. Hij citeert bijvoorbeeld het Nieuw Nederlands Jaerboek uit 1776: "Het gewone volk komt om van nood en ellende, de armenhuizen liggen vol". Het aantal armen nam o.a. toe als gevolg van de oorlogscri sis, waardoor voedsel- en brandstofprijzen stegen. Volgens Schama was "de meest erbarmelijke nooddruft" waarschijnlijk te vinden op het platteland. Bijvoorbeeld in Twente kon naar schat ting 50 tot 60% van de bevolking rederlijkerwijs als paupers wor den aangemerkt. Openbare bedelarij nam vrijwel onbeheersbare vormen aan en in sommige provincies zwierven zelfs bendes rond van bedelaars en landlopers, die o.a. boerderijen beroofden. Ook in de Hollandse gemeenten was er een intocht van bedelaars. Dat deze omstandigheden, zoals de ondervoeding, in de gezond heidstoestand van de bevolking hun weerslag vonden, is duidelijk. Opvallend in dit verband is. dat 'gelijkheid en broederschap' belij dende figuren als Nuhout van der Veen en Drost, zich in hun Castricumse periode in niet onaanzienlijke mate wisten te verrij ken. Vooral Nuhout van der Veen en in mindere mate Drost ver wierven bezittingen in Castricum in de vorm van grond en huizen, terwijl Drost in 1794 ook voorkomt op een lijst van vrij vermogen de personen, die belasting moeten betalen over meer dan 2500 gul den. Albertus J. Betting, 1800-1803 De hiervoor reeds enkele malen genoemde Alida Essink, die ach tereenvolgens gehuwd was met de chirurgijns Adriaan Toulouse en Jacob Drost speelt in de geschiedenis van de gezondheidszorg in Castricum een opvallende rol, want na de dood van Drost in 1798 weet ze in mei 1800 in Castricum opnieuw een huwelijk met 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1994 | | pagina 8