Castricum een samenwerking voor bij het stichten van een ge meenschappelijke ziekenbarak. In 1912 vindt hierover een gesprek plaats tussen de burgemeester van Castricum en de Commissaris van de Koningin in Noord- Holland. Kennelijk heeft de burgemeester zich nu definitief van de onontkoombaarheid van een ziekenbarak laten overtuigen, want in januari 1913 komt het tot een aanbesteding van de bouw van een ziekenbarak met woning op een plek ter hoogte van de huidige begraafplaats Onderlangs. De oplevering van het gebouw, dat zal bestaan uit 2 verdiepingen, zal plaats vinden binnen 4 maanden na gunning. Op 26 februari 1914 wordt in de vergadering van de gemeenteraad besproken, dat dokter Schoonhof!' heeft aangedrongen de inmiddels gebouwde ziekenbarak op orde te brengen met in het raadhuis opgeslagen meubilair, in verband met een geval van diphteritis. Een der raads leden 'is van gevoelen'dat het geval van diphteritis niet in de barak thuishoort en dat verpleging thuis kan geschieden. Inrichting van de ziekenbarak en verpleging brengen hoge kosten met zich mee, die door niet in te richten kunnen worden vermeden. De gemeenteraad besluit hierop inrichting van de ziekenbarak voorlo pig uit te stellen. De ziekenbarak blijft een blok aan het been van het gemeentebestuur en in juni 1914 wordt besloten tot een onder handse verhuur van de voorwoning, tegen een huurprijs van twee gulden per week. Op 1 september 1914 meldt de burgemeester in de raadsvergade ring met een soort tegenzin, dat de ziekenbarak in gebruik is geno men. Hij werd voor dit feit gesteld en daaraan was moeilijk te ont komen. Burgemeester en wethouders menen nu de raad te moeten voorstellen om van de personen, die in de barak verpleegd wor den, een vergoeding te vragen van 1,50 per dag voor een vol wassen persoon en 1,- voor een kind tot 12 jaar. Dit voorstel wordt goedgekeurd. In 1914 stelt Het Witte Kruis voor om de exploitatie van de zie kenbarak over te nemen, maar de gemeente gaat er niet op in. De kosten van exploitatie van de ziekenbarak blijven zorgen baren. Uit de raadsvergadering van 24 maart 1915: "De voorzitter zegt, dat het gebleken is, dat de verpleging in de ziekenbarak van diphteritis gevallen met groote kosten gepaard gaat. Spreker zegt, dat de laatst voorgekomen gevallen niet van ernstigen aard zijn geweest en zou willen voorstellen in het vervolg alleen bij ernstige gevallen de ziekenbarak beschikbaar te stellen...." De ziekenbarak, gebouwd in 1913 en afgebroken in 1943. In de raadsvergadering van 5 april 1916 wordt medegedeeld, dat zich enkele huurders voor de ziekenbarak hebben gemeld. De heer Schoen wordt als huurder aangenomen tegen een huur van 1.50 per week en onder voorwaarde van het schoonhouden der barak. De indruk bestaat, dat de ziekenbarak omstreeks deze tijd geheel opgehouden heeft om dienst te doen voor het oorspronkelijk doel en nog slechts voor behuizing van min of meer armlastige Castricummers in gebruik is. Het gebouw werd in 1943 gesloopt. Malaria Malaria was in de vorige eeuw en ook gedurende een periode aan het begin van deze eeuw een inheemse ziekte, vooral in het water rijke Noord-Holland. Men deed veel, in onze ogen soms bizar aan doende pogingen, om de ziekte te bedwingen. In de winter van 1922 wordt in Noord-Holland bijvoorbeeld een campagne gevoerd om de malaria te bestrijden, waarbij een 25-tal 'districtsmuggenploegen' zijn ingeschakeld. De geneeskundig inspecteur Aldershoff gaat in op een aantal gebreken van de 'veld tocht'. Zo was het moeilijk om voor het verdelgingswerk geschik te personen te vinden, omdat niemand enige ervaring had. Ook liet de werklust van de muggenverdelgers het wel eens afweten, voor al omdat er onvoldoende controle op de werkzaamheden was. In Sijbekarspel zouden de muggenverdelgers volgens de pers slechts gokspelletjes hebben gespeeld. Ook de burgemeesters zijn van oordeel, dat een strengere controle op de muggenploegen noodza kelijk is. Uit het feit, dat in het voorjaar 1922 veel malaria optreedt, leiden ook geneeskundigen af, dat de campagne is mislukt. Deze conclu sie is echter volgens Aldershoff te voorbarig. Pas in de zomer zal duidelijk worden wat het effect is geweest. Hij doet een oproep om in de persoonlijke sfeer in ieder geval met de bestrijding door te gaan: het doden van muggen in huis en vooral ook in stallen, waarbij voor het vangen bijvoorbeeld een dot op een stok, gedrenkt in petroleum kan worden gebruikt. Aldershoff verzoekt de gemeenten om een bijdrage van 5 cent per inwoner voor de ver dere campagnes. In 1928 heerst de malaria nog steeds en treffen we in de Castricumse Courant een advertentie van een nieuw opgerichte Commissie voor de Malariabestrijding: "Ziet ge muggen, lang van poot, aarzelt niet, maar slaat ze dood" Deze commissie bracht verschillende malen een jaarverslag uit. In het verslag uit 1929 lezen we, dat de commissie 12 leden telt, waaronder burgemeester Lommen uit Castricum, die zitting heeft als vertegenwoordiger van het Wit-Gele Kruis. Noord-Holland is wat de muggenplaag betreft verdeeld in 11 districten. Castricum behoort tot district VII, met o.a. Alkmaar, Uitgeest, Limmen, Graft en Oudorp, waar zich 40 tot 60 sterftegevallen aan malaria per 10.000 inwoners voordoen, wat boven het provinciale gemiddel de ligt. Over district VII merkt het jaarverslag op, dat het percentage 'ontmuggers' zeer gering is: "Voor een deel is dit een gevolg hiervan, dat de propagandist alleen dan melding maakt van zelf-ontmuggers, als hij absoluut zeker is, dat de ingezetenen werkelijk de muggen verdel gen en dan wel in alle vertrekken" Het verslag is soms lachwekkend gedetailleerd. Zo wer den in 1929 in de gemeente Castricum door de voorlich ters 239 gezinshoofden bezocht, waaronder zich slechts tien 'zelf-ontmuggers' bevonden. Hiervan maakten voor het vangen van de muggen twee van Flit, vier van petro leum, twee van creoline en twee van een doek gebruik. Men spreekt de hoop uit in district VII meer medewer king van de bevolking te krijgen. Wat voorlichting aan het publiek betreft werd door de commissie een aantal middelen in de strijd geworpen. Er 24

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1994 | | pagina 24