Waterleiding De aanleg van waterleiding in Castrieum verliep zo mogelijk nog trager. Het oudste aangetroffen archiefstuk in dit verband is een brief van de Gezondheidscommissie te Beverwijk gericht aan een aantal gemeentebesturen in juli 1912, met het voorstel om een commissie te vormen voor de stichting van een waterleidingnet t.b.v. van Castrieum en omringende plaatsen. In de commissie zouden o.a. zitting moeten nemen de burgemeesters van de aange schreven gemeenten. Het voorstel tot oprichting van de commissie vloeide voort uit een circulaire van de Commissaris der Koningin uit 1911. waarin bij de aanleg van een waterleiding samenwerking tussen de gemeen ten werd bepleit, "daar iedere gemeente bezwaarlijk zelf de aan leg ter hand kon nemen" Als argument voor de noodzaak van aanleg van een waterleiding werd ook genoemd de droge zomer van 1911. die problemen schijnt te hebben gegeven. Hoe het de commissie verging is niet duidelijk, maar in augustus 1914 komt er een rapport van een medewerker van de Bussumse Waterleiding-Maatschappij beschikbaar inzake aanleg en exploi tatie van een waterleiding voor de gemeenten Castrieum, Uitgeest, Akersloot en Limmen', met een gedetailleerde tekening van de loop der leidingen en berekeningen over de capaciteit. Er werd in deze periode ook een Rijksbureau voor Drinkwater voorziening ingesteld, met als directeur J. van Oldenborgh, dat vrijwel onmiddellijk na oprichting kwam met een plan voor cen trale drinkwatervoorziening in Noord-Holland, omvattend 39 gemeenten. Eén en ander heeft met betrekking tot Castrieum niet veel uitge haald, want jaren later, in 1922 is er nog steeds geen waterleiding. Dit blijkt uit de notulen van een besloten raadsvergadering over een mogelijke aansluiting van Castrieum op het waterleidingnet, waarbij vertegenwoordigers van het in 1919 opgerichte PWN de raadsleden uitvoerig informeren. Op 3 april 1923 schrijft het gemeentebestuur aan de directeur van het PWN dat de gemeenteraad heeft besloten om niet tot aanslui ting op het waterleidingnet over te gaan. Deze afwijzing was puur politiek bedoeld, om van het PWN gunstiger voorwaarden voor de levering van water te bekomen" Een vraag, die aan de orde komt is of het PWN de bevoegdheid heeft water van niet-aangeslotenen te keuren, zoals in Uitgeest is gebeurd. De burgemeester stelt, volgens de raadsnotulen, met grote pertinentie 'van niet'. Ook naar de rol van de Gezond heidscommissie in Beverwijk wordt gevraagd. Volgens de burge meester heeft deze alleen een adviserende stem, die het gemeente bestuur naast zich neer kan leggen. Uit één en ander spreekt irritatie bij het gemeentebestuur over de druk. die van buiten af wordt opgelegd, om tot realisatie van een waterleiding te komen. Toch heeft deze beïnvloeding succes, want in de raadsvergadering van 17 maart 1925 deelt de voorzitter mee, dat werkloze tuinders voor de aanleg van een waterleiding zullen worden ingeschakeld. De aanleg van een Castricums waterleidingsysteem krijgt in de periode 1925 tot 1929 gestalte en er komt een aansluitingsplicht, hoewel in 1929 nog honderden percelen in Castrieum, o.a. aan de Rijksstraatweg en de Mient, niet aangesloten zijn. Er wordt in een schrijven van de kant van het gemeentebestuur gedreigd met sanc ties. Om dit kracht bij te zetten laat het gemeentebestuur door de Keuringsdienst van Waren te Alkmaar analyse-rapporten opmaken over de kwaliteit van het water in de niet-aangesloten percelen. In 1930 verleent het gemeentebestuur niettemin een aantal ont heffingen der Bouw- en Woningverordening tot aansluiting aan het waterleidingnet, voor percelen, waar de analyseresultaten niet negatief uitvielen. De ontheffingen vormen één van de oorzaken, dat het nog lang duurde, voordat alle Castricunrse gezinnen over waterleiding kon den beschikken. In 1954 bijvoorbeeld is er nog steeds een aantal percelen, o.a. aan de Kronenburgerlaan, Oosterbuurt en Doodweg, waar men gebruik maakt van regenwater of opgepompt welwater. De ziekenbarak De geschiedenis van de Castricumse ziekenbarak is opnieuw illus tratief voor een gemeentebestuur, dat zich moeilijk laat overtuigen van de noodzaak van voorzieningen op het gebied van de volksge zondheid. Waarschijnlijk speelden in deze houding van het gemeentebestuur toch vooral, op zichzelf respectabele, financiële overwegingen een rol. Een discussie, om in Castrieum een zieken barak op te richten, d.w.z. een lokaliteit voor isolering en behande ling van lijders aan besmettelijke ziekten, kwam al in de vorige eeuw op gang. In 1874 vraagt de Geneeskundig Inspecteur van Noord-Holland. Teixeira de Mattos, aan de burgemeester of er in Castrieum een ziekenbarak bestaat. De burgemeester antwoordt, dat er geen lokaal in Castrieum is voor lijders aan besmettelijke ziekten, maar dat het Armbestuur in het bezit is van een loods, die eventueel ingericht zou kunnen wor den voor verpleging van 40 tot 50 personen. Het vervolg van de geschiedenis is niet duidelijk, maar tot realisatie van het loods- plan lijkt het niet te zijn gekomen. In de periode Schoonhoff speelt vanaf 1910 de oprichting van een ziekenbarak voor lijders aan besmettelijke ziekten opnieuw. Overheidsinstanties (o.a. het Provinciaal Bestuur) zijn in hun angst voor besmettelijke ziekten vrij fanatiek in het streven tot oprich ting van dergelijke voorzieningen, terwijl het gemeentebestuur van Castrieum vrijwel niets nalaat om de bouw van een dergelijke voorziening, die geld kost, tegen te houden. Castrieum wordt ech ter onder druk gezet. In november 1911 schrijft het Provinciaal Bestuur aan het gemeentebestuur, dat onderzoek aan het licht heeft gebracht, dat er in Castrieum geen ziekenbarak aanwezig is. Er wordt op aangedrongen "de bouw van een inrichting van meer duurzaam karakter ernstig te overwegen. Te meer is de gelegen heid hiertoe thans gunstig, nu ook in de aangrenzende gemeente Limmen plannen tot de houw van een ziekenbarak aanhangig zijn". Inderdaad stelt het gemeentebestuur van Limmen bij dat van Bewijs van koepokinenting, afgegeven door dokter Schoonhoff in 1910. A1ED. DBCTs-ARlS..^ caSIR1CIjM De ondergeteekeiide geboren den 4) -f wonende te'1) CASTRIEUM en zich persoonlek overtuigd te hebben, dat zich daarna 6) koepokken hebben ontwikkeld, die een zoodanig beloop hebben gehad, dat z\j voorbehoeding tegen de kinder pokken zooveel mogelijk waarborgen. (Daqteekeninq) S-QCT I9^Q1"-• Handleekening van den genees- of heelkundige) In le tullen 1) den titel van den genees- of heelkundige. 2) den naam der gemeentewaar de genees- of heelktrndige ft TT goveatigd is. ^4 /(li 3) den naam en de voornamen van den ingeënten persoon. 1 Jf J I 4) den geboortedatum vaD den ingeënten persoon. Jl I 1 6) den naam der gemeente, waar de ingeente persoon woont. lil 6) het getal koepokken die een geregeld beloop hebben gehad, I of, zoo de inenting zonder voldoend gevolg bleefhet woord j 1/ geene in welk geval de woorden, dit een zoodanig beloop hebben IJ gehadtot en met voorborgen moeten doorgehaald worden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1994 | | pagina 23