in 1572 de eerste grote epidemie uitbrak. In de Europese landen
wist men aanvankelijk niet hoe de ziekte te bestrijden, hoewel in
landen met van oudsher een pokkenproblematiek. zoals Turkije,
het inenten was ontdekt. Kinderen werden in familiebijeenkom
sten geprikt met een naald, die was gedoopt in etter van een verse
pokpuist, waardoor ze weliswaar kortstondig ziek werden, maar
verder hun leven lang gevrijwaard bleven voor een erstige vorm
van pokken.
Via de vrouw van een Engelse gezant in Turkije werd deze metho
de van inenten in 1717 bij medici in Engeland bekend en werd in
1720 besloten tot een experiment met enkele ter dood veroordeel
de misdadigers. Zij vertoonden na de inenting slechts de verschijn
selen van een lichte besmetting en sindsdien nam deze vorm van
inenten tegen pokken in Engeland een zekere omvang aan. Echt
populair werd het niet, want er waren mislukkingen en er werden
ook veel bezwaren ingebracht door o.a. kerkelijke instanties.
Gezien deze ervaringen in Engeland is het waarschijnlijk niet toe
vallig. dat de Engelse dorpsarts Edward Jenner een alternatieve
vorm van inenting bedacht met smetstof uit koepokken. Hij had
waargenomen, dat boerinnen na het melken van besmette koeien
slechts een lichte vorm van pokken aan de armen ontwikkelden en
daarna resistent waren tegen de ziekte. In 1796 ondernam hij zijn
eerste succesvolle inenting met koepokentstof bij een achtjarige
jongen, die één pokpuist kreeg. Zes weken later besmette Jenner
het kind met etter van menselijke pokken, maar de jongen bleek
onvatbaar geworden. Deze vorm van inenten vond meer bijval,
ook buiten Engeland.
Pokken in Castricum
Wat betreft Noord-Holland en dus ook Castricum, blijken de jaren
1810 tot ca. 1830 een periode, waarin zich regelmatig plaatselijke
epidemieën van pokken voordoen, waarbij slachtoffers vallen,
vooral onder kinderen.
In 1810 heerst er een ernstige epidemie van pokken in Castricum
en worden er 15 sterfgevallen aan deze ziekte geregistreerd. In
1814 maakt de Geneeskundige Commissie te Haarlem het
Ministerie van Binnenlandse Zaken attent op het epidemisch heer
sen van de pokken in gemeenten in Noord-Holland. De commissie
toont zich niet tevreden over het aantal inentingen en noemt de
weerstanden onder de bevolking tegen inenting "het vooroordeel
der geringere volksklasse". Ook blijken sommige geneeskundigen
zich tegen inenting te keren. Een der maatregelen om het inenten
te bevorderen is het in 1816 instellen van een medaille voor
geneesheren met het grootste aantal inentingen. Winnaars worden
Roelof Zwaan in Bovenkarspel met 161 inentingen en Hubertus
van der Voort te Haarlem met 141 inentingen.
Na het vertrek van Wiggers in 1811 komt in Castricum de inenting
tegen pokken tot stilstand. In 1815 schrijft de Staatsraad
Gouverneur van Noord-Holland de gemeente Castricum aan "om
te voldoen aan de heilzame intentie om de minvermogende volks
klasse van het nut der koepok-inënting te overreden"In 1816
komt er opnieuw een schrijven van de gezondheidsraad, met het
dringend verzoek "om de geestelijken van verschillende geloofsge
nootschappen aan te wenden om de vooroordelen te overwinnen
en de vaccinatie aan te hevelen". Ook in latere jaren volgen nog
verschillende aanmaningen aan het Castricumse gemeentebestuur
om ernst te maken met de inenting. Zelfs in 1836 komt er van de
Staatsraad-Gouverneur nog de vraag waarom in Castricum niet of
weinig wordt gevaccineerd: "In vergelijking met andere gemeen
ten is het in Castricum treurig gesteld. Hetgeen mij temeer in het
oog valt. daar deze kunstbewerking elders zozeer wordt uitgeoe
fend". Niettemin gaat het in het algemeen beter en zo signaleert de
Gezondheidscommissie in 1836 het minder voorkomen van pok
ken, door een toegenomen belangstelling voor de inenting.
Opvallend is inderdaad, dat onder de epidemieën, die in latere
jaren Castricum teisteren, de pokken niet meer worden genoemd.
Bernardus Res, 1828-1845
Met de komst in 1828 van de 29-jarige en nog ongehuwde
Bernardus Res beschikt Castricum eindelijk weer over een genees
kundige, die zich in het dorp thuisvoelt en er tot zijn overlijden,
ruim 15 jaar later, blijft werken. Res werd in 1798 geboren in
Oostzaan. Zijn grootvader was Bernard Louis Rech, die omstreeks
1760 uit Frankrijk naar Amsterdam kwam en als stamvader kan
worden gezien van de Noordhollandse familie Res.
Na een leerperiode bij de Zaandijkse chirurgijn Hendrik Tobbe
melde Bernardus Res zich met een goed getuigschrift in 1825 aan
bij de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en
Toevoorzicht te Haarlem om examen te mogen doen als heelmees
ter voor het platteland. We mogen aannemen, dat dit examen
"nieuwe stijl' beduidend zwaarder was dan het vroegere 'proeven'
door de chirurgijnsgilden. Bernardus heeft er in ieder geval moei
lijk mee. Hij slaagt aanvankelijk maar gedeeltelijk en moet een
herexamen afleggen voor de vakken farmacie en algemene ziekte
kunde. Ook dit verloopt aanvankelijk niet succesvol, maar via her
kansingen slaagt hij uiteindelijk op 12 maart 1828 in Haarlem toch
voor het examen. De examencommissie had toen reeds kennis van
een vacature voor heelmeester in Castricum, tegen een traktement
van 150 gulden per jaar, en zij maakt Bernardus daarop attent. Hij
vond het kennelijk een aantrekkelijk aanbod, want kort daarop
vestigt hij zich in Castricum. waarbij hij gaat inwonen bij het echt
paar Jacob Kuys en Catharina Sprong in de Kerkbuurt.
In 1831 trouwt hij met Johanna Maria Kuin, dienstbode bij pastoor
Ruigrok van de Werve in de Oosterbuurt. Het echtpaar gaat wonen
in een huis aan de Dorpsstraat nabij het Raadhuis, dat stond op de
plaats van het huidige café Sam Sam. Naar we aannemen was daar
ook de heelkundige praktijk gevestigd. Uit het huwelijk, dat voor
de R.K. Kerk werd gesloten, werden een dochter en drie zoons
geboren, waarvan er twee, Johannes en Willem Res er via hun
nakomelingen voor hebben gezorgd, dat we dragers van de naam
Res ook nu in Castricum nog regelmatig tegenkomen.
Winkelvisitaties
Waarschijnlijk hield Bernardus Res zich behalve met de genees
kunde ook nog bezig met knippen en scheren, maar zeker weten
we dat niet. De combinatie van kapper en geneeskundige begon
met de nieuwe organisatie van de geneeskunde in onbruik te
raken. De aanduiding 'winkel', die men in de visitatierapporten
van de provinciale geneeskundige commissie aantreft, slaat op de
apotheek, die veel heelmeesters op het platteland er op nahielden.
Zij zijn in dat opzicht te vergelijken met de apotheekhoudende
huisarts, die men hier en daar nog aantreft. Het valt op. dat veel
heelmeesters in Noord-Holland er in de inspectierapporten niet
goed vanaf komen. Dat geldt echter niet voor Res, die over het
algemeen uitstekend wordt beoordeeld, zodat we hem kunnen ken
schetsen als een vakkundig heelmeester, met een goede taakopvat
ting.
Dit blijkt bijvoorbeeld in 1828 als de commissie over het bezoek
aan Res noteert: "Staat winkel en instrumenten: zeer goed.
Opmerking: Deze winkel is we! zeer wel voorzien en met de instru
menten zeer fraay"
Tien jaar later, in 1838 is het oordeel over Res nog steeds gunstig:
"Staat winkel: zeer goed. Staat instrumenten: zeer goed.
Vaccinatie: in orde. Epidemieën: geen. Verzorging armen: in
orde. Aanmerkingen: geen".