Dat Nuyens in Castricum werkzaam is geweest blijkt voor het
eerst uit een vergadering van de Castricumse gemeenteraad toen
Municipaliteit genoemd) van 5 mei 1802, waarin een opgave aan
de orde komt, die moet worden gedaan aan een geneeskundige
commissie in Haarlem van personen die in Castricum genees-
.heel- en verloskunde uitoefenen. De gemeenteraad stelde een lijst
op met drie namen: Betting, Nuyens en Adrianus Visser. De laat
ste wordt genoemd als knecht van Nuyens en had nimmer enig
examen afgelegd. Op 7 juli 1802 vergadert de gemeenteraad
opnieuw en blijkt er een brief te zijn binnenkomen van genoemde
commissie, waarin o.a. werd gesteld, dat Adrianus Visser zich
moet onthouden van de uitoefening der genees- en heelkunst. tot
zolange hij een voldoend examen za! afgelegd hehhen".
Uit enkele akten, waarvan de vroegste dateert uit 1804. blijkt dat
Nuyens in Castricum een huis plus erf in de Kerkbuurt bezat,
waarvan de omschrijving onmiskenbaar doet denken aan de chi
rurgijnspraktijk naast de herberg. Nuyens lijkt dus kans te hebben
gezien deze praktijk na de breuk tussen Betting en Alida Essink
over te nemen, maar of hij werkelijk in Castricum heeft gewoond
weten we niet. Het is mogelijk, dat zijn praktijk in Castricum een
soort filiaal was van die in Limmen.
Een argument voor deze constructie is het feit, dat weliswaar zijn
vrouw Alida Onstijn op 20 mei 1805 in Castricum blijkt te zijn
overleden- zij assisteerde daar mogelijk in de praktijk- maar hij
laat haar begraven in Limmen. En als Nuyens op 24 november van
hetzelfde jaar opnieuw in het huwelijk treedt met Maria
Conneman, laat hij dit huwelijk behalve in Castricum ook in
Limmen registreren.
Op 26 november 1806 verkoopt Nuyens zijn Castricumse bezittin
gen aan Jan Versteege en trekt hij zich definitief in Limmen terug.
We kunnen zijn loopbaan daar nog een tijd volgen aan de hand
van de visitatie-rapporten van het Geneeskundig Staatstoezicht,
waaruit blijkt dat het met zijn heelkundige praktijk geleidelijk
bergafwaarts is gegaan. De hoge ouderdom van Nuyens gaat zijn
tol eisen en de oordelen van de inspectieteams worden steeds
negatiever. In 1836, Nuyens is dan al bijna 80 jaar. meldt de
inspectie-commissie Staat der winkel slecht. Staat der instru
menten slecht". En over Nuyens zelf merkt de commissie op: "Als
hekend is, oud en erom, en een winkel van geene de minste
waarde".
Op 25 oktober 1846 komt Nuyens, die toch wel als een opmerke
lijke figuur moet worden gekarakteriseerd, op hoge leeftijd te
overlijden in Egmond Binnen. Met het optreden van Nuyens in
Castricum wordt de periode van de echte chirurgijns afgesloten en
volgt een tijdperk, waarin de gezondheidszorg anders wordt gere
organiseerd en een nieuw type geneesheer naar voren treedt.
Nieuwe regelingen en wetten
Aan de ingewikkelde en soms chaotisch aandoende situatie in de
gezondheidszorg in de Nederlandse Republiek, met veel verant
woordelijkheid bij lokale besturen, kwam vrij drastisch een einde
in de 'Franse' periode van de Nederlandse geschiedenis (1795-
1813). De gilden werden als beroepsorganisaties afgeschaft. De
gezondheidszorg en vooral het toezicht daarop, werden meer cen
traal geregeld, door het in 1804 instellen van departementale en
stedelijke geneeskundige commissies. Er kwam een uniformering
van toelatingseisen tot medische beroepen met een registratieplicht
van geneeskundigen door gemeentebesturen en er werden lijsten
van erkende geneeskundigen gepubliceerd. Verder werden er
inspecteurs aangesteld, belast met het visiteren van winkels van
apothekers en apotheekhoudende geneeskundigen, waarvan we
hiervoor al enkele voorbeelden hebben gegeven.
Na de 'Franse' periode werd de klok niet meer teruggedraaid en
kwam er in 1818 zelfs een wet tot stand "ter regeling van hetgeen
betrekkelijk is tot de uitoefening van de verschillende takken der
geneeskunde", die als een vervolg en uitbreiding van de voorlopi
ge regeling van 1804 kan worden gezien. In volgende jaren werd
bij Koninklijk Besluit een aantal details nader uitgewerkt in
'Reglementen en Instructies'. Een belangrijk uitvloeisel van de
nieuwe wetgeving was de instelling van 'Provinciale Commissiën
van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt', met als leden
geneeskundigen en apothekers. Hun taak was ondermeer het
onderzoeken en beoordelen van de bekwaamheid van geneeskun
digen, waarbij als één van de middelen het visiteren van apothe
kers en heelkundigen bleef bestaan.
Dit lijkt overigens geen onaantrekkelijke baan te zijn geweest. In
een rapport over winkelvisitaties uit 1826 lezen we: "Hier in de
Herberg de Zwaan was de plaats dat wij het middagmaal gebruik
ten, bestaande inzonder karbonaden uit Alkmaar medegenomen
terwijl wij tevens verkwikt werden met een edel vocht door den
eerst-ondergetekende van Haarlem medegehragt. Eene vriendelij
ke kastelein en kasteleinse waren ons zeer gedienstig, hoewel zij
niets dan brood leverde".
Een belangrijke taak van de geneeskundige commissies was o.a.
het betrachten van waakzaamheid met betrekking tot besmettelij
ke ziekten", waartoe o.a. een meldingsplicht door lokale besturen
werd ingesteld. Men stond na het invoeren van de nieuwe wetge
ving voor het probleem, dat van vele geneeskundigen, zoals de
chirurgijns, de opleiding onduidelijk was. Daarom werd in 1823
het geneeskundig onderwijs beter geregeld door oprichting van
'clinische scholen' in een aantal steden. Wat betreft Noord-
Holland waren dit Amsterdam, Alkmaar. Haarlem. Zaandam.
Hoorn en Enkhuizen.
We zien de benaming chirurgijn langzamerhand verdwijnen en
daarvoor in de plaats komen beroepsaanduidingen als heelmeester,
scheepsheelmeester, plattelandsheelmeester en vroedmeester. naar
gelang het examen dat men aan een clinische school had afgelegd.
Na een overgangsperiode, waarin nog enkele chirurgijns van de
oude stempel kort in Castricum werkzaam zijn geweest, breekt
voor het dorp een periode aan, waarin de gezondheidszorg aan
deze heelmeesters 'nieuwe stijl' werd toevertrouwd.
De periode 1806-1828
Na 1806 verliest Castricum voor heelkundigen zijn aantrekkings
kracht, want er volgen een aantal jaren waarover het gemeentebe
stuur aan de provinciale geneeskundige commissie moet melden,
dat er geen gekwalificeerde geneeskundigen in Castricum werk
zaam zijn. Dit geldt o.a. voor de jaren 1812, 1813 en 1819 tot
1828. De reden is niet duidelijk, want op basis van het aantal
inwoners, kon de gemeente zeker aan één geneeskundige een
bestaan bieden. Mogelijk was een gevolg van de nieuwe wetge
ving een teruglopen van het aantal bevoegde geneeskundigen,
zodat er een landelijk tekort optrad. Voor zover zich niettemin
geneeskundigen in Castricum vestigden, bleven ze slechts een
korte periode en er is, mede daarom, weinig over ze bekend.
Allereerst kan worden genoemd Jacob Wiggert Vos, waarvan we
alleen weten dat hij in 1806 in Castricum werkzaam was. In 1812
komt hij voor op een lijst van door een 'Jury de Médicine' erkende
geneeskundigen als gevestigd in llpendam. Op een lijst uit 1811
met namen van gezinshoofden in Castricum treffen we Bemardus
Wiggers aan, geboren in 1783, wiens beroep met chirurgijn wordt
aangeduid. Wiggers woonde reeds in 1810 in Castricum, want in
dat jaar geeft hij de geboorte aan van een dochter. In dat jaar
wordt ook zijn winkel gevisiteerd en de inspecteurs geven een kort
maar positief verslag, waaruit overigens niet blijkt waar zijn win
kel in Castricum gevestigd was.
10