Watervoorziening
In de vorige eeuw werden treinen meestal voortgetrokken door
stoomlocomotieven, die gebruikten daarvoor onder andere steen
kool en water. De kolen werden aangevoerd uit Engelse en Duitse
mijnen en het water kwam in onze omgeving uit de bodem. Ook
toen al kende men 'aanslag'problemen. Het opgepompte water in
Uitgeest en Alkmaar waar de locomotiefdepots waren, was erg
'hard' en veroorzaakte een flinke kalkaanslag in pijpen en ketels.
De H.S.M. schrijft in haar jaarverslag van 1867: Te Uitgeest is
een onderzoek ingesteld omtrent de toestand van den welput,
teneinde te trachten daar ter plaatse bruikbaar voedingswater
voor de locomotieven te bekomen, tot heden nog zonder goeden
uitslag". En in het technisch verslag over 1869: "Te Castricum
werd een tijdelijke waterinrichting gemaakt om te voorzien in het
voedingswater voor de locomotieven bij de exploitatie der
Zaandamschen verbindingslijn Deze was op 1 november 1869
in dienst gesteld en kon vanaf Castricum over 2 sporen beschik
ken. Het rechter spoor werd door de aannemers gebruikt voor
zandtransport naar de Zaanstreek en later naar Amsterdam en
Purmerend.
De aanleg van de westelijke los- en laadplaats. De spoorbaan lag
hier anderhalve meter boven het maaiveld van de polder, er moest
dus flink wat grond worden aangevoerd. De gebruikte keien liggen
nu nog op de onlangs aangelegde parkeerplaats.
Pompgebouw
Te Castricum had de H.S.M. ontdekt, dat zich op 72 meter diepte
onder het eerste perron een zachtwaterbekken bevond. Zij stelde
in 1871 een bestek samen, waarin geschreven werd over het
maken van een "gebouw met toebehoren voor waterinrichting en
het stellen van twee waterkranen Deze laatste, ook wel
'waterkolommen' genoemd, zijn de draaibare haaks gebogen
standpijpen, met slurf en afsluiter, waarmee de waterreservoirs
van de stoomloc's werden gevuld. Vijfjaar later in 1876 gaf
Koning Willem III op 11 februari op voordracht van 'onzen
Minister van Binnenlandschen Zaken' een vergunning af ten
behoeve van de H.S.M. om in Castricum "-binnen drie maanden
een stoomwerktuig op te richten in het reservoirgebouw van den
Noordhollandschen Spoorweg aldaar bestemd tot het oppompen
van water". De eerst gebouwde installatie beviel dus niet meer.
Watertorens
Pas in 1906 werd gesproken over de aanleg van een 'reservoir' te
Uitgeest. Het moest geplaatst worden in een watertoren en aange
sloten op vier waterkranen. Ook werd in het bestek de aanleg van
de pijpleiding naar Uitgeest en van een electrisch belsignaal
genoemd in verbinding tussen Uitgeest en Castricum; de
waarschuwingsbei, dat bij de buren de tank vol was In juni 1911
ging een voorstel naar de Minister van Waterstaat tot het uitbrei
den van de 'waterbezorgingsinrichting' te Castricum met een
stoomketel en pomp begroot op 1.820,-.
In 1926 werd er ook een waterleiding van het pompgebouw te
Castricum naar het reservoirgebouw/ watertoren te Alkmaar
aangelegd. Tot in de vijftiger jaren is deze installatie nog in
gebruik geweest.
Later is het pompgebouw in verval geraakt en begin jaren zestig
afgebroken.
Telegraaf
Om enige zekerheid te hebben, dat in 1839 de treinen elkaar niet
op het, toen nog, enkelspoor zouden tegenkomen, werden tussen
Haarlem en Amsterdam 21 mannen met rode en witte vlaggen
geposteerd. Dat werd natuurlijk veel te duur en te ingewikkeld,
men zocht naar beveiligingssystemen op de stations en een
treinopvolgingssysteem voor het verkeer tussen twee posten of
stations. Eén van de systemen was de telegraaf. Castricum had er
Het station in 1969, dat nu spoedig gesloopt zou worden
ook één en kon aan Alkmaar mededelen, dat de trein te Castricum
was gearriveerd Vervolgens vroeg men toestemming om de
andere naar Alkmaar te laten vertrekken. Dat telegraafsysteem
heeft, in principe althans, tot in de vijftiger jaren van deze eeuw
gewerkt op de minder drukke lijnen. Daar er in het begin echter
slechts enkele treinen per dag reden- te denken valt aan zes
personentreinen plus het goederenvervoer stond de telegraafsleutel
vaak stil. De Minister van Binnenlandse Zaken kon toestemming
geven aan de Spoorwegmaatschappij om haar apparatuur ook te
gebruiken voor particuliere telegrammen. Dat lijkt nu wat vreemd,
maar in deze periode van de vorige eeuw waren er nog veel kleine
plaatsen, die geen postkantoor hadden en dan wordt het al gauw
minder onlogisch. Het financieel verslag van de H.IJ.S.M. van
1867 vermeldde, dat de via de 'Electro-Magnetischen Telegraaf
overgebrachte depeches 6.438,15 hebben opgebracht. Dat was
toen een hoop geld. De Raad van Administratie vermeldde op 7
juni 1867: "dat de Telegraa fkantoren op de stations van Beverwijk,
Uitgeest en Castricum ook voor de openbare dienst zullen geo
pend worden op 11 dezer". Toen was het station anderhalve
maand open.