De Castricumse familie Stet De familie Stet is alweer de twaalfde Castricumse familie, waarvan geschiedenis en stamboom in de jaarboekjes van 'Oud Castricum' zijn opgenomen. Eerder verschenen in alfabetische volgorde de families Brakenhoff, Duinmeijer, Glorie, De Graaf, Groentjes, Liefting, Lute, Res, Stuifbergen, Twisk en Veldt. De familie Stet is van oorsprong een Castricumse familie, die zijn naam te danken heeft aan 't Stet. de plaats waar de schelpenvissers hun schelpenkarren losten. De naam Stet In de zeventiende eeuw is het gebruik van achternamen nog zeer schaars; men gebruikt de zogeheten patroniem, de voornaam van de vader, als tweede naam, bijvoorbeeld Cornelis Claasz (Claaszoon). In de loop van de achttiende eeuw krijgen en gebruiken de meeste Castricummers een achternaam. Pas in het begin van de negentiende eeuw wordt het hebben van een achter naam door Napoleon verplicht gesteld. Mensen die toen nog geen achternaam hadden en meenden dat na het verstrijken van de toenmalige Franse bezetting deze verplichting wel weer zou worden opgeheven, kozen als grap of uit protest wat gek aan doende namen, zoals Naaktgeboren, Suikerbuik. Poepjes enz. In 1718 maken Jacob Cornelisz van 't Stet en zijn echtgenote Trijntje Jans een testament op. Jacob moet omstreeks 1650 geboren zijn; zijn vader Cornelis (van 't Stet) naar schatting rond 1620. Uit een opgave van hun bezit aan onroerende goederen blijken Antje en Pieter Jacobsz Stet, kinderen van de eerdergenoemde Jacob Cornelisz van 't Stet, in het bezit te zijn van een huis met erf en een schulpstet op het Noordend. Dit gegeven maakt het hoogstwaarschijnlijk dat deze Jacob of reeds een oudere generatie wonende bij 't Stet door de plaatsgenoten de naam Jacob van 't Stet heeft gekregen. Om de schrijfwijze van een naam bekommmerde men zich in vroeger tijd niet; de naam werd in doopboeken of andere registers ingeschreven, zoals dat op dat moment opkwam. Zo zien we de naam geschreven als: van 't Stet, van Sted, Stedt en sinds de negentiende eeuw bijna uitsluitend als 'Stet' zonder voorvoegsel. Het Schulpstet Het Schulpstet dankt zijn naam aan de schelpenvisserij. De schelpenvisserij was voor vele Castricummers een belangrijke bron van inkomsten. Bij laag water werden de schelpen uit zee gevist, in karren geschept en via een zandpad vervoerd naar het Schulpstet. in de volksmond 'het Stet' genoemd. Hier werden de karren gelost en de schelpen werden op hopen gegooid om na verloop van tijd te worden geladen in platte schuiten, die de schelpen over de Schulpvaart naar de kalkovens in Akersloot vervoerden. De naam 'stet' voor een laad- of losplaats komt in meerdere dorpen in Noord-Holland voor. Twee verschillende stamvaders Alle nu nog levende leden van de familie Stet zijn terug te voeren tot twee verschillende stamvaders, die misschien wel familie van elkaar geweest zijn, maar dat hebben wij op geen enkele wijze kunnen aantonen. De familie Stet gaat heel ver terug, tot een tijd dat er nog bijzonder weinig werd opgetekend. De familiebanden die we wel hebben kunnen leggen zijn vaak gebaseerd op frag mentarische gegevens als getuigen bij een doop, bezit van land etc. De twee families Stet noemen we ter onderscheiding gemaks halve de Castricumse familie Stet en de Noordhollandse familie Stet. De ligging van het Schulpstet, de Schulpvaart en de Stetweg in 1830; aan het einde van de Schulpvaart stonden enkele huizen. Aan de Schulpvaart grensden een aantal percelen, welke als schulpstet in gebruik waren en in een aantal gevallen werden verpacht. 39

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1993 | | pagina 39