Het tracé van de Nieuwe Weg uit 1819 met de hoogteprofielen.
De nieuwe weg sloot vanuit het zuiden vanaf de buurtschap
Noorddorp in een nagenoeg recht verloop aan op het eerder
genoemd kruispunt; er werd daarbij geen gebruik gemaakt van het
tracé van de oude weg. De nieuwe weg passeerde een paar hoge
duinen, die voor de aanleg deels moesten worden afgegraven. De
eerste duintop was gelegen bij de gemeentegrens (banpaal) met
Heemskerk en de volgende ter hoogte van ca. 250 m ten noorden
van het jachthuis.
Het eerste ontwerp van het tracé dateert uit 1817 en is niet
uitgevoerd. Dit ontwerp had tussen Beverwijk en Castricum niet
zoveel afwijkingen met het huidige tracé van de Rijksstraatweg
(alleen ging de weg niet door het buurtje Noorddorp, maar er ten
oosten langs). Het grote verschil was dat de weg komende vanaf
Heemskerk, bij de aansluiting van de Burg. Mooijstraat recht
werd doorgetrokken in noordelijke richting en ongeveer parallel
zou lopen aan de later aangelegde spoorlijn naar Heiloo en vanaf
de aansluiting met de Zevenhuizerlaan het huidige tracé van de
Rijksstraatweg vervolgde naar Alkmaar. In dit ontwerp liep de
weg dus ver westelijk van Limmen.
De aanleg van het gedeelte Alkmaar - Castricum
De uitvoering van de aanleg was in een aantal weggedeelten
opgesplitst; elk weggedeelte werd apart uitbesteed en uitgevoerd.
Castricum lag juist op de overgang van 2 weggedeelten: het
gedeelte Alkmaar - Castricum en het gedeelte Castricum -
Beverwijk.
Op woensdag 16 febr. 1820 wordt in het lokaal van het Gouver
nement te Haarlem aanbesteed: "het maken van een aardenbaan
tot den aanleg van het gedeelte des wegs no. 1 tussen Alkmaar en
Castricum". Volgens het bestek volgt de weg het oude tracé en
heeft een totale lengte van 11.070 m, een breedte van 10 m met
aan weerszijden waar nodig een sloot met een breedte van 2 m en
een diepte van 1 m. Dit werk wordt aanbesteed voor 8800 gulden
aan Lammert Nijman wonende te Uitgeest; als zijn borgen treden
op Lammert Nijman uit Beverwijk en Jan Nijman uit Castricum.
Na de aanbesteding van de aanleg van de aardenbaan (het
grondwerk) worden voor de vaststelling van de schadeloosstel
ling der af te stane gronden twee taxateurs benoemd, één door de
betreffende eigenaren en één door het Rijk; de door het Rijk
benoemde is Gerrit Brasser woonachtig te Castricum.
Op 8 maart 1820 heeft Pieter Kieft. de schout van Castricum, de
taxatie naar de Commissaris van de Koning gestuurd van alle
percelen, die voor de aanleg benodigd zijn met de opstallen, die
moeten worden gesloopt. Alle eigenaren gaan akkoord met de
taxatie met uitzondering van Mr. Joachim Nuhout van der Veen,
eerder schout van Castricum en op dat moment president van de
rechtbank in Alkmaar; Nuhout van der Veen heeft nog vele huizen
en landerijen in Castricum in zijn bezit.
Nuhout van der Veen heeft geweigerd het betreffende procesverbaal
te tekenen, omdat hij nog geen reactie heeft ontvangen op een
door hem aan Z.M. de Koning ingediend verzoek. Dit verzoek
gaat over de vergoeding voor de afbraak van een schuur, die zijn
eigendom is. Op zijn voorstel om wederzijds deskundige perso
nen te benoemen, die de schadeloosstelling moeten taxeren,
wordt door Z.M. goedkeurend beschikt. Namens het Rijk wordt
Willem de Bie, metselaar uit Limmen en namens Nuhout van der
Veen wordt Krijn van der Kraaij, aannemer uit Alkmaar be
noemd. De te slopen schuur blijkt de doorrijstal te zijn bij de
herberg "de Rustende Jager", die eigendom is van Nuhout van der
Veen. Deze acht het beslist noodzakelijk om die stal te herbouwen
om zo een uitspanning bij de herberg te behouden. De totale
kosten worden getaxeerd op 2475 gulden en hiermee gaan beide
partijen akkoord.
Op zaterdag 27 mei 1820 wordt in het logement "de Toelast" in
Alkmaar aanbesteed:
"het bestraten van een gedeelte des Grooten Wegs no. 1,
begrepen tusschen een te stellen baak bezuiden Castricum en de
brug over de stadsgracht te Alkmaar, mitsgaders het bestraten
met klinker-moppen van den weg door de Beverwijk".
27