Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk Bij de restauratie van de oude Pancratiuskerk in 1992 werd binnen de kerk langs de muren een sleuf gegraven tot op een diepte van 1 meter voor het leggen van een drainageleiding. In deze sleuf en in de ca. 100 m3 grond, die daarbij werd afgevoerd, zijn rond de 30 middeleeuwse munten te voorschijn gekomen. De meeste munten zijn behoorlijk aangetast door het zure milieu in de grond, ontstaan ten gevolge van het begraven van de doden in de kerk. Hoewel de graven bij de restauratie in 1953 zijn geruimd, is op grotere diepte nog vrij veel skeletmateriaal gevonden. Zowel langs de zuid- als langs de noordmuur zijn enkele komplete skeletten aangetroffen. Onbekend is hoe de munten in de kerk zijn gekomen; het is niet onmogelijk, dat men in de middeleeuwen de doden uit bijgeloof een muntje meegaf, een gewoonte die zijn oorsprong zou kunnen hebben in de tijd van vóór het christendom. Een muntstuk werd meegegeven als een penninkje voor de veerman, die de dode de onderaardse rivier overbracht om in het godenrijk te komen. De munten zijn gevonden met een metaaldetector. In de kerk gaven vooral metalen leidingen, bewapening en dergelijke nogal wat storing in de metaaldetector; dit was niet het geval bij het zoeken in de afgevoerde grond, zodat daar meer resultaat werd geboekt. De vinders hebben een aantal munten aan de Werkgroep Oud- Castricum geschonken; in dit artikel worden de bijzonderheden over ouderdom en herkomst van de munten vermeld. De oudste munt uit de elfde eeuw De oude Pancratiuskerk is een van de oudste kerken uit Noord- Holland; het kerkgebouw, zoals wij dat kennen, is ontstaan door vergroting en uitbouw van een Romaans kerkje zonder toren, dat in de 1 le eeuw moet zijn gebouwd. De geschiedenis van de kerk wordt uitvoering beschreven door ir J. Kol in het 15e jaarboekje. De oudste munt werd gevonden in het kerkschip- het oudste gedeelte van de kerk- en is van Bernold, bisschop van Utrecht, die van 1027 - 1054 zijn ambt uitoefende. Het is een zilveren penning, geslagen tijdens de regering van keizer Hendrik III van Duitsland. De bisschop van Utrecht was de eerste inheemse vorst, die in Nederland munten sloeg. Als de steunpilaar van het keizerlijk gezag had de bisschop van Utrecht het muntrecht verkregen. De muntslag alhier neemt tegen het midden van de elfde eeuw onder Bernold en Willem een hoge vlucht, vooral nadat de bisschop in 1040 de grafelijke rechten over grote gebieden ten oosten van de IJssel had gekregen en daardoor, behalve te Utrecht zelf, ook te Deventer en Groningen kon munten. Bisschop Bernold van Utrecht 1027-1054 Uit de twaalfde eeuw zijn vijf munten gevonden, waaronder een zogeheten zilveren kopje (een penning met de kop van de graaf) van Floris III (1157 - 1190), graaf van Holland. De overige vier munten zijn ook van zilver, maar zijn anoniem en kunnen dus niet worden toegeschreven aan een graaf of bisschop. Dit soort munten werd wel vaker gevonden o.a. te Egmond. Anoniem muntje uit de twaalfde eeuw 'De pelgrims herbergendetail van een pentekening uit 1559 van Pieter Bruegel de Oude. 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1993 | | pagina 20