van de jaren '20 (17) dan ook zonder verder commentaar met het
door hem waargenomen jaartal: XVcXIX 1519. De voorlopige
lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst
(27) uit 1921 vermeld:
'Aan de N.W.-zijde twee steunberen, in een waarvan: 1519'.
Hiermee lijkt de discussie gesloten, en moeten wij aannemen, dat
de kerk in zijn huidige omvang in 1519 werd afgebouwd en
opnieuw zal zijn gewijd.
Berichten in steen
Na de ontruiming in maart 1992 bleek de vloer voor minder dan
de helft uit grafstenen te bestaan, met of zonder inscriptie. Voor
het overige waren overwegend gekapte tegels van ongeveer 35 cm
vierkant gebruikt. De vloer is opnieuw gelegd bij de restauratie
van 1953-55. Een aantal zerken met inscriptie is toen verdwenen,
terwijl de meeste andere van plaats veranderden en in het alge
meen de oriëntatie verloren is gegaan.
Anderzijds waren, vergeleken bij de inventarisatie van Belonje en
Prins, ook een aantal inscripties weer zichtbaar geworden, mede
als gevolg van het verdwijnen van wat door hen werd genoemd:
'een getimmerte onder het orgel'(17). Destijds was het koor van
de kerkruimte afgescheiden door een houten wand met een klein
orgelbalkon, dat aan de voorzijde met drie kolommen steunde op
een 'herenbank'. Aan de achterzijde van het schot was houten
constructie gemaakt met een trap die toegang tot het orgel gaf
(28).
Bij de in 1992 uitgevoerde inventarisatie bleken acht inscripties
uit de inventarisatie van Belonje en Prins niet meer aanwezig.
Van een tiental kon de tekst in belangrijke mate worden aange
vuld of gecompleteerd, terwijl er acht werden genoteerd, die niet
in de inventarisatie van de jaren '20 voorkomen. Slechts acht
volle dekstenen (lengte ca 200 cm) werden aangetroffen, die
merkwaardigerwijze allen verschillen van dikte (10 tot 27 cm).
Hieronder bevindt zich ook de jongste zerk (17, nr.23) met het
inschrift:
'Guurtje Brasser, huisvrouw van Pieter Muys, 9 juni 1822, oud 37
jaar'. Pieter Jansz. Muys en Guurtje Brasser trouwden op 27 april
1806.
De algemene toestand van de zerken is slecht, hetgeen mede
veroorzaakt wordt doordat veelvuldig gebruik is gemaakt van een
losgelaagde leisteensoort. Daardoor is sterke slijtage door af
schilfering en veel breuk ontstaan. Van de 60 stenen met inschrift
bleek een derde nog min of meer 'heel'.
De nieuwe inventarisatie bleek van nut te zijn bij het maken van
een nieuw vloerenplan in het kerkschip en in het koor. Alle zerken
met inscriptie werden naar oud-christelijke traditie 'georiën
teerd'. Tevens was zij aanleiding tot een studie van het over
geleverde bestand met betrekking tot de historische en genealo
gische betekenis (29 - 33). De resultaten zijn voor een deel in dit
artikel verwerkt.
In sommige streken werd eertijds als teken van eigendom een
huismerk gebruikt. In oude kerken vindt men op grafzerken, naast
naam en sterfdatum vaak een huismerk met of zonder initialen.
Bij welgestelden werden zij dikwijls aangebracht op een schild
dat soms in een medaillon is gevat. In de 17e en 18e eeuw gingen
zij ook wel over in familiewapens. In tegenstelling tot de
zerkenvloer in Akersloot (35), werden in de kerk van Castricum
slechts enkele van deze huismerken en schilden aangetroffen,
waaruit nogmaals het verschil in welstand in de 17e eeuw zicht
baar wordt. In afbeelding 10 zijn de nu nog aanwezige schilden en
merken getekend. Een troffel met merk (17, nr.27) is niet meer te
vinden. Ook het merk op de steen van de schout van Hoockerken
(17, nr.39) is verdwenen; het werd gereconstrueerd uit de resten
van het ovaal.
Met schild en wimpel
Onze bijzondere interesse gaat uit naar een zwart-grijze zerk van
het formaat 200x116 cm, gelegen midden voor in het koor en door
Belonje en Prins beschreven onder nr.38: 'Een dubbele zerk,
gedeeltelijk bedekt door een getimmerte onder het orgel'. De
steen ligt nu geheel vrij. Afbeeldingen en inscripties zijn op het
eerste gezicht praktisch verdwenen. Uit een vergelijking met de
beschrijving van Belonje en Prins blijkt, dat zij inderdaad het
bovenste gedeelte van de steen niet hebben kunnen waarnemen en
tevens dat de zerk, nadat de koorvloer in 1953/55 is verhoogd, nog
ongeveer op de oorspronkelijke plaats ligt.
Om verwarring te voorkomen zullen de aanduidingen links en
rechts consistent in de heraldische betekenis worden gebruikt. In
het midden: het medaillon, met een vierpas versiering daarin en
een miskelk met hostie, omgeven door de woorden 'Disce Mori'
kon worden gereconstrueerd. Het gotische randschrift rondom
het medaillon lezen we als: Hier leyt begravê Heer Wille, .ansz
P.. va Castercö ..[starf A... [XX]
Aan het medaillon met een ovale ring, dus niet zoals B. en P.
vermelden een draagband: een schuin hangend wapenschild.
Onderaan goed leesbaar en van latere datum: 'Hier leyt begraven
D. Heer/ Johan Noorman P. in/ Castricum obiit den 27 May 1692'
(niet 1699 zoals B. en P. opgeven). Hieruit kan worden gecon
cludeerd, dat de eerste eigen pastoor van de rooms-katholieke
statie na de reformatie in dit oude priestergraf is begraven.
Uit de rand van het medaillon steekt rechts boven een vlaggestok
met een naar links waaiende vaan of wimpel. De wimpel is
Afbeelding 7
Gereconstrueerde romaanse vensters in de noordgevel. Tekening
Nico Lu te, 1992.
beschreven met gotische karakters. Helaas is het niet gelukt
hieruit een zinnige tekst samen te stellen. Van het wapen is het
blazoen even sterk weggesleten als de andere delen van de
afbeelding. Er zijn geen sporen van wegkappen aangetroffen. Het
wapenschild is enigszins verdiept en kan niet een gekwartileerd
wapen zijn geweest. Het is vermoedelijk beladen geweest met een
figuur, waarin we op grond van de hogere plekken met alle