Tenslotte werd het kerkschip met een kort travee van 9 voet ca.
2.8 m) lang verlengd tot aan de toren met het afkomende tufsteen
van het koor en de oude westgevel. Als nieuwe westgevel diende
de oostmuur van de toren. Aan weerszijden werden er eenvoudig
twee sluitstukken koud tegenaan gezet. Dit had door optredende
afschuifkrachten onvermijdelijk scheuren en lekkage ten ge
volge. Bij de restauratie in de jaren '50 is dit euvel door bouwtech
nische maatregelen verholpen. Ter plaatse van de vroegere
westgevel werden aan de buitenkant twee steunberen gezet,
evenals op de hoeken van de nieuwe westmuren. In de noordgevel
werd tussen de beide steunberen een smal gotisch venster ge
maakt. hetgeen in de zuidmuur ook het geval geweest zal zijn.
De kleine hoog geplaatste romaanse vensters van het oude schip
bleven tot in de 18e eeuw bestaan. Toen werd de kerk vanaf het
koor in drie traveeën van 4.5 m verdeeld met ramen in gotische
stijl. De romaanse vensters werden dichtgemetseld. Ter verster
king van de uitbuigende gevels werden onder de trekbalken
(nieuwe) eiken muurstijlen met hulpstukken aangebracht. Het
westelijke deel van de kerk werd met een houten schot afge
scheiden en ingericht voor een paar schoollokalen. Op een dorpel
van een binnenkozijn is het jaartal 1724 geschilderd.
Reder schrijft, dat op een tufsteenblok in de n.w. steunbeer het
jaartal 1520 nog te zien is, maar zeer verweerd (II, origineel).
Wij hebben dit tufsteenblok (60x30x8) teruggevonden. Van het
jaartal is alleen nog XV duidelijk te zien. Uit het volgende
zal blijken, dat hier 'ANNO XVc XIX' heeft gestaan en Reder
het jaartal niet goed heeft kunnen ontcijferen, maar inmiddels wel
vaak is geciteerd. Het juiste jaartal 1519 komt ook voor op het
laat-gotische doopvont, dat lange tijd, zoals op zoveel andere
plaatsen, tot 1953, omgekeerd werd gebruikt als voet voor de
preekstoel.
Het jaartal XVcXIX
In verband met de restauratie van het interieur werd op maandag
16 maart 1992 het kerkgebouw geheel ontruimd. Hoewel nog in
diezelfde week met de sloopwerkzaamheden zou worden begon
nen, was dit een zeldzame gelegenheid om de gehele zerkenvloer
te onderzoeken. Deze inventarisatie van de nog aanwezige in
scripties en afbeeldingen werd uitgevoerd met als vertrekpunt de
beschrijving van mr. J. Belonje en mr. P.C. Blois van Treslong
Prins (17), gepubliceerd in 1928. De inventarisatie van Belonje en
Prins begint met de vermelding:
In den Noordermuur bij den toren leest men: XVcXIX.(1519).
Afbeelding 6
Wijkend muur
gedeelte aan de
zuidzijde, gezien
naar het oosten,
zoals in 1953
werd aangetrof
fen.
Met deze mededeling kan een stukje overlevering in het juiste
daglicht van bouwgeschiedenis van de kerk worden geplaatst. Elk
eeuwenoud kerkgebouw heeft zo zijn eigen legende, die de
charme ervan bepaalt. Het wetenschappelijk historisch onder
zoek, dat naoorlogse restauraties vaak begeleidde, heeft veel van
deze traditionele verhalen achterhaald. Nochtans leiden ze een
taai bestaan en wordt bij het schrijven van lokale geschiedenis
dikwijls gebruik gemaakt van bestaande bronnen, zonder dat deze
worden gecontroleerd door eigen studie of waarneming.
Zo wordt van de oude dorpskerk van Castricum verhaald, dat in
oude geschriften wordt gesproken van een jaartal 1219, gebeiteld
in een niet meer aanwezige steen. Op grond daarvan wordt
aangenomen, dat de kerk vermoedelijk rond het jaar 1200 zou zijn
gebouwd (6). Van Deelen (20) vermeldt, dat door schrijvers uit de
19e eeuw als bouwjaar wel 1219 wordt genoemd, omdat dit jaartal
in een steunbeer zou hebben gestaan.
Gaan we de beschikbare bronnen na. dan komen in de 18e eeuwse
bronnen: 'Oudheden en Gestichten van Kennemerland. etc., 1721
(21) en 'Kerkelijke Historie en Outheden etc.', 1726, (22) geen
gegevens van deze aard voor. Bruins, 1732, (23), vermeldt:
'Het midden gedeelte der Kerk. tusschen het Choor en de Tooren,
is heel oud en geheel van Duifsteen. Van buiten op een steen staat
het jaartal 1219. waarschijnlijk dat der bouwtijd. Het Choor is na
alle aanzien wel 200 jaaren jonger, en de Tooren wederom nog
jonger'.
Van Ollefen, 1796, (24), neemt dit over en schrijft over de kerk
van Castricum:
'De Gereformeerde kerk alhier is klein, dewijl er van ouds maar
weinige Gereformeerde ingezetenen waren; voor dezelve staat
het jaargetal 1219, waarschijnlijk dat van de bouwtijd; doch het
choor en den toren zijn op verre na zo oud niet. men denkt dat het
eerstgemelde wel 200, en de toren nog meerjaren jonger is....'
Het Aardrijkskundig Woordenboek, A.J. van der Aa, 1841, (25)
neemt de tekst van van Ollefen weer bijna ongewijzigd over. De
schrijvers van beide compilaties hebben zich wel niet ter plekke
begeven en hebben dus oudere bronnen gebruikt.
Van meer betekenis is de beschrijving van Van Arkel en Weissman
in 'Noord-Hollandsche Oudheden', (26), 1894:
'De KERK is, wat het schip betreft, nog uit de 13e eeuw afkom
stig. Dit deel van het gebouw bestaat uit tufsteen; op een der
steenen, aan den noordwesthoek, staat: ANNO XIIc.XIX. Van de
oorspronkelijke steunberen zijn slechts twee aan de noordzijde
over. Ook ziet men daar nog een der oorspronkelijke vensters,
thans dichtgemetseld. Het is zeer klein en door een halve cirkel
afgedekt. Het koor der kerk is van later dagtekening dan het schip.
en wellicht omstreeks 1400 ontstaan
Het gewelf der kerk is van hout. Het koor en het westelijk deel van
de kerk worden niet meer voor de godsdienstoefeningen gebruikt
en zij zijn door schotten van het middendeel gescheiden.'
Behalve, dat de volledige tekst ons een inzicht verschaft over de
situatie van het interieur omstreeks 1900, geeft deze ook een
beeld van de toenmalige opvattingen over de ouderdom van de
onderdelen van het gebouw. En aangezien werd aangenomen dat
het schip in de 13e eeuw werd gebouwd, bestaande uit tufsteen,
is het niet zo vreemd, dat men het bewuste jaartal in laat-gotisch
schrift, als 1219 in plaats van 1519 heeft gelezen.
Uit de precieze plaatsaanduiding en de volledige notatie met
scheidingspunten blijkt echter, dat hetzelfde jaartal wordt be
doeld als Belonje en later Reder hebben gezien. Het nu nog
zichtbare deel van het laat-gotische jaartal moet rond 1500 zijn
ingebeiteld, hetgeen overeenstemt met de hiervoor beschreven
bouwgeschiedenis. Belonje begint zijn inventarisatie in het begin
8