De dorpssmederij
Er is een tijd geweest dat de smid een belangrijke plaats innam in
de dorpsgemeenschap. Dat was in de tijd van paard en wagen; de
paarden moesten worden beslagen, het ijzerwerk van de wagens
gerepareerd en in de wagenmakerij werden nieuwe wagens
gemaakt.
Drie smederijen in de gemeente
Nog niet lang geleden waren er drie smederijen in onze gemeente,
in de Dorpsstraat de smederij van Peperkamp, in de Schoolstraat
was de smederij van De Groot en in Bakkum was Hoebede smid.
De laatste smederij heeft de kortste geschiedenis; in 1902 koopt
Johannes Hoebe aan de Bakkummerstraat een huis met een win
keltje. Het vak had Johannes geleerd in de smederij van zijn va
der in Egmond aan Zee. In een kleine ruimte achter de winkel aan
de Bakkummerstraat werd aanvankelijk de smederij ingericht.
Dit heeft niet lang geduurd, want al in 1905 werd door Hoebe een
echte smederij naast het huis gezet. Omdat hij toch smeedkolen
kocht voor het smidsvuur begon hij ook gelijk maar een handel
tje in turf en andere brandstoffen. Dat heeft geduurd tot er een
brandstoffenhandel kwam in de Bakkummerstraat. De smederij
is in de zestiger jaren beëindigd.
De smederij in de Dorpsstraat was gestart door Klaas Smit. Klaas
was eerder grof- en hoefsmid in Schermerhorn; hij koopt op der
tig jarige leeftijd in 1862 het huis en erf in de Dorpsstraat op en
kele tientallen meters naast herberg 'De Rustende Jager'. Hij
trouwt in 1863 met de Castricumse Maartje Brakenhoff. Vele
tientallen jaren drijft Klaas deze smederij tot hij in 1906 de sme
derij verkoopt aan Cornelis Peperkamp uit Uitgeest, die sinds
1900 als smidsknecht bij Klaas werkte en inwoonde. Velen zullen
zich Cor Peperkamp nog wel herinneren; een echte dorpsfiguur,
die voor een borreltje graag getuige wilde zijn bij de aangifte van
een geboorte, aan de overkant op het gemeentehuis.
De smederij in de Schoolstraat
Zijn de smederijen in Bakkum en in de Dorpsstraat van deze en
van de vorige eeuw, de smederij in de Schoolstraat is al honder
den jaren oud.
De smederij in de Schoolstraat. De kaart geeft de toestand van de
direkte omgeving in 1830 weer.
22
In het streekarchief te Alkmaar, alwaar ook de archieven van
Castricum zijn opgeborgen, vonden wij koopacten betreffende
het pand. De eerste die we tegen kwamen (moeilijk leesbaar) da
teerde uit 1706. Dus toen bestond deze smederij al en wie weet
hoe lang reeds. In dat jaar werd er op 9 november een veiling ge
houden 'ten huyze van Willem Jansz., hospis (herbergier) tot
Castricum'. Hier werd een huis, erf en schuur in de Kerkbuurt in
de banne van Castricum geveild en wel door Miesje Pieters, we
duwe van de smid Jan Casparus. Het gereedschap van de smede
rij t.w. de schroef, blaasbalg, haardijzer, aambeeld, slijpsteen,
koelbak en travalje, werd niet verkocht. De smederij werd voort
gezet door de smidsknecht Caspar Jansz. Terbrincq, zoals bleek
uit latere gegevens.
Hierna vinden we ruim twintig jaar niets over de smederij. Op 17
mei 1728 koopt Claas Pieters, hoefsmid te Medemblik en broer
van de eigenaresse Miesje Pieters, de smederij en het huis aan de
eerdergenoemde smidsknecht Caspar Jansz. Terbrincq. Caspar
had de smidsgereedschappen blijkbaar al in eigendom, want die
werden van de koopsom afgetrokken.
In 1758 overlijdt Caspar. Zijn bezittingen worden geërfd door
zijn vrouw Trijntje Jacobs die op 6 maart 1759 het huis en de sme
derij verkoopt aan Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van
Castricum. Dit was voor die tijd niet ongewoon, want Geelvinck
was heel rijk en kocht vaak grond en panden op als er iets te koop
werd aangeboden. Zo kocht hij nu dus dit huis met smederij,
schuur en tuin en betaalde daarvoor de weduwe met een lijfrente
van 80 gulden per jaar en met nog zes tonnen turf per jaar, de
eerste ton op 1 september, dan kon ze de kachel al stoken. Blijk
baar kon men in die tijd leven van 80 gulden per jaar.
Nicolaas Geelvinck
De smederij was nu van Nicolaas Geelvinck, de ambachtsheer
van Castricum en Bakkum. Nicolaas was in Amsterdam een zeer
machtig man, bekleedde er vele functies o.a. die van burge
meester, woonde in een kapitaal huis aan de Herengracht (had
o.a. 7 dienstboden) en verbleef 's zomers vaak op zijn buitengoed
Scheybeek te Beverwijk. Hij zal zich nauwelijks met de smederij
hebben bezig gehouden. Bij de overname werkt Jan Jackz. er al
meer dan een jaar als smidsknecht en hij mocht het blijven doen.
Maar in 1760 hoorde Jan dat de heer Geelvinck een verzoek
schrift had gehad van Maarten Kunst uit Alkmaar; deze man wil
de graag een wagenmakerij in Castricum beginnen, concurrentie
dus!
Jan Jackz. liet het kaas niet van zijn brood eten en vroeg op zijn
beurt aan de Heer van Castricum een vaste aanstelling als smids
baas; hij voerde daarbij aan dat hij al twee jaar als zodanig werk
zaam was en wel tot volle tevredenheid en genoegen van zijn
dorpsgenoten. Hij kreeg zijn zin en kon dus weer rustig door
gaan tot genoegen en tevredenheid van iedereen.
Na het overlijden in 1764 van Nicolaas Geelvinck gaan al zijn
Castricumse bezittingen over op zijn zoon Joan Geelvinck. Ook
Joan was een invloedrijk man en had functies bekleed in Amster
dam en Brussel. In de roerige periode voorafgaande aan de Fran
se revolutie werd hij op 5 juli 1787 door de patriotten tot burge
meester van Amsterdam benoemd en vervolgens enkele maanden