De jacht in het duingebied De huidige duinen zijn in de vroege Middeleeuwen gevormd door overstuiving van de oude duinen. Het gebied is lange tijd woest, waterrij k en weelderig begroeid ge weest. De 'wildernissen' zijn door de grafelijkheid in leen uitge geven. Sedert de 13e eeuw zijn de leenbezitters de heren van het huis Heemskerck en later Marquette. Na 1632 zijn grote complexen van het uitgestrekte grondgebied in andere handen overgegaan zoals de families Bicker en Renesse en na de Franse tijd de families Deutz van Assendelft, Rendorp en Boreel. Toezicht op de grafelijke wildernissen wordt uitgeoefend door een ambtenaar de houtvester van Holland en Westfries land. De inkomsten worden geïnd door de rentmeesters. De jacht is zelfs zo geregeld, dat het een eigen rechterlijk college kent, dat gevormd wordt door houtvester en meesterknapen, de laatsten zijn deskundigen op het gebied van de jacht. Duinmeiers of jachtopzieners bewaken de wildernissen. De duinen worden geëxploiteerd door verpachting van het jacht- recht, het winnen van 'ruigten'(hakhout) en het weiden van vee en 'zoden slaan'Daarnaast is vooral de binnenduinrand van eco nomisch nut door de vestiging van de bleekindustrie. Afbeelding 1 Een jachttafereel, ca. 1916. (collectie PWN). Het wild In de duinen komt tot het begin van de 17e eeuw grofwild voor als herten, reeën en ook wel wilde zwijnen. Van het kleinwild wordt o.a. aangetroffen de haas en het konijn en van het gevogelte de patrijs en de fazant. Natuurlijke vijand van het grofwild is vrij wel uitsluitend de mens, maar het kleinwild heeft daarnaast ook hermelijn, bunzing en wezel te vrezen. Er komen roofvogels als arend, valk en sperwer voor. Edelherten zijn er al in de prehistorie, maar hebben zich niet kunnen hand haven in de smalle en geïsoleerde duinstrook, die bovendien rela tief dicht bevolkt is. Vandaar dat een verwoed jager als Prins Maurits (1584 - 1625) edelherten invoert uit de Palts. Hij laat ook damherten uit Engeland invoeren. Het konijn is van oorsprong geen inheems dier, het is hier in de tweede helft van de dertiende eeuw gekomen. In rekeningen van de heren Van Blois komt voor, dat in 1356 'coninen' te Wijc en Noordwijk afkomstig van Texel zijn uitgezet. De jachtvogel is aanvankelijk de patrijs, fazanten zijn in het duingebied gekomen door invoer uit Klein- Azië en la ter China en Japan. Het grofwild komt in grote getalen voor. In een rapport van 27 oktober 1596 vermeldt substituut- houtvester Gerard Boot, dat hij 'in de wildernisse van Baccum, achter het voogelewaeter tot Wijck op Zee toe' te hebben gereden en daarbij geteld te hebben: '344 stuks rood wild, jong en oud'waaronder 29 herten, voorts 237 oude hinden, 28 jonge hinden, 6 eenjarige bokken en 44 in datzelfde jaar geboren kalveren. We mogen aan nemen dat het er meer zijn geweest. Boot heeft zelf door goed be heer gezorgd voor een goede wildstand. Na zijn dood in 1600 gaat de populatie grofwild snel achteruit. Bij een telling van 15 september 1608 telt zijn opvolger Arie Cor- nelisz nog slechts 75 stuks roodwild tussen Brederode en Eg- mond op Zee. Nog voor het midden van de 17e eeuw is hetgrof- wild geheel uit het duingebied verdwenen. Het jachtrecht Het jachtrecht is voorbehouden aan de leenbezitters. De edelen jagen zelf voornamelijk op grofwild en gevogelte als patrijs, fa zant en houtsnip. Het recht op het jagen van konijnen wordt ver pacht aan professionele jagers, de duinmeiers. Het eerste pacht- contract dateert volgens Merula's 'Placaten ende Ordonnancien upt stuck van de Wildernissen' uit het jaar 1503. Hij vermeldt ook, dat de aan de duinen grenzende boeren en tuinders veel overlast ondervinden van herten en wilde zwijnen. De gewassen worden door de groeiende wildstand opgegeten en vernield. Ze klagen dat ze 'moesten waecken mit hoornen om het groot wild uyten koorn te jaegen ende zouden wel willen geven 6 stuyvers upte mergen indien ze daerof vrij waren'Merkwaardig is dat niet de leenbezitters van het duingebied belast zijn met het weren van het wild uit de 'aangelanden'maar de in het algemeen arm lastige boeren en tuinders moeten zelf voor een afrastering zorgen. Hertenheining In 1514 besluiten Schout en Schepenen van Castricum en de'ge- buren' om ter beperking van de wildschade een hertenheining te plaatsen. Het grote karwei heeft de bevolking veel moeite en fi nanciële offers gekost.De'heyning'moet vijf voet boven degrond en een voet in de aarde gemaakt worden. Het onderste deel moet worden gemaakt van oude 'scheepseiken planken' en moet 3 dui men boven de grond uitsteken. Het bovenste deel wordt gemaakt van goede houten planken 'dicht op malkanderen gebrocht' Voor doorgangen wordt gebruik gemaakt van 13 N- vormige klaphekken op uiteenlopende afstanden. Het onderhoud en het toezicht is voor de bewoners zelf. Op over treding staan zware boetes: 'Alle die waghenaers die deur de hec- ken van de wildernisse varen ende keeren dat sij deselve hecken wederom sluyten in het passeren upte straffen van swaere boe ten' Een boete van twintig Carolus guldens is voor degene 'die onse wildernisse ontheynden'Door het verdwijnen van het grof wild uit het terrein zal de hertenheining overbodig worden. Een deel wordt gesloopt voor legerplaatsen van Spaanse soldaten in 1572 en volgende jaren. Een laatste vermelding over onderhoud van de hertenheining komt voor in het jaar 1627. 18

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1990 | | pagina 18